1.3 Mondeling en grammaire être unité 1

1 / 24
next
Slide 1: Slide
FransMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1

This lesson contains 24 slides, with text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

> Ik kan korte teksten begrijpen over personen en hun omgeving.

> Ik kan het werkwoord "zijn" gebruiken in het Frans

Slide 2 - Slide

> Présente-toi
> L'explication du verbe "être"
> faites exercice 8 page 19,20

Slide 3 - Slide

vorige les hebben we 'lire' behandeld. Wie weet nog waar dit over ging?

Slide 4 - Slide

Mondeling zinnen Présente-toi Jaar 1

Slide 5 - Slide

persoonlijk voornaamwoord
In NL:
> Ik, jij, hij, wij, jullie, zij etc.
> Marie, Peter, Hakim etc.
In het Frans hebben wij dat ook....

Slide 6 - Slide

persoonlijk voornaamwoord
Ik = je [sju]                   Wij = Nous [noe]
Jij = tu [tuu]                Jullie/ u= vous [voe]
Il = hij [iel]                     Zij (m)= ils [iel]
Zij = elle [el]                 Zij (v) = elles [el]
Men = on [on]
Wij = on [on]

Slide 7 - Slide

Wat betekenen de volgende pers vnw?
1. Jij                                  6. Jullie
2. hij                                  7. Zij (meerv)
3. Zij (enk)                      8. Wij
4. Ik                                   9. Men
5. U

Slide 8 - Slide

Vul de juiste vorm van être in:
1. il est                            6. Tu es
2. je suis                         7. elles sont
3. Nous sommes         8. Vous êtes
4. On est                        9. Ils sont
5. elle est

Slide 9 - Slide

Zijn in het Frans "être"
Ik ben = je suis [sju swie]
Jij bent = tu es [tuu e]
Hij is = il est [iel e]
Zij is = elle est [elle e]
Men is = on est [on e]
Wij zijn = nous sommes [nous som] / on est
Jullie zijn / u bent = vous êtes [voezet]
Zij zijn = elles sont / ils sont [el son / iel son

Slide 10 - Slide

Slide 11 - Video

Quoi? opdracht 8 maken op blz 19 en 20
Comment? Zelfstandig in je boek
Durée? 15 min
Aide? boek, klasgenoot, docent
Fini? Flitskaartjes maken être of mondeling
Pourquoi? Om te oefenen met het gebruiken van het werkwoord "être".

Slide 12 - Slide

> Ik heet (+ je naam)
> Ik ben 11/12/13 jaar
> Ik woon in ... (plaats en land)
> Ik ben Nederlands/Duits/Frans etc.
> ik ben aardig/ intelligent/ grappig/ mooi etc. 
> Ik houd van/ik ben dol op...
> begroeting en een afsluiting.

Mondeling jaar 1


Slide 13 - Slide

Slide 14 - Slide

Slide 15 - Slide

Slide 16 - Slide

Slide 17 - Slide

Slide 18 - Slide

Slide 19 - Slide

Slide 20 - Slide

Slide 21 - Slide

Slide 22 - Slide

Slide 23 - Slide

Slide 24 - Slide