1e les Frans

(1e) les Frans
Bienvenue!
1 / 13
next
Slide 1: Slide
FransMBOStudiejaar 4

This lesson contains 13 slides, with interactive quizzes, text slides and 2 videos.

time-iconLesson duration is: 90 min

Items in this lesson

(1e) les Frans
Bienvenue!

Slide 1 - Slide

Welke woorden/zinnen ken je al in het Frans?

Slide 2 - Mind map

Lesdoelen:
• Ik weet de persoonvormen in het Frans
• Ik kan groeten in het Frans
• Ik ken de belangrijkste werkwoorden: zijn, hebben, willen, houden van😊
• Ik kan netjes eten en drinken bestellen
• Ik kan tot 12 tellen en de tijd vertellen en vragen
• Ik kan mezelf voorstellen en kan mijn naam spellen

Slide 3 - Slide

Welke Franse woorden hoor je in het volgende liedjes?

Slide 4 - Open question

Slide 5 - Video

En welke Franse woorden in dit liedje?

Slide 6 - Open question

Slide 7 - Video

Persoonsvormen
Ik: Je (sju)
Jij: tu (tuu)
Zij; elle (ell)
Hij: il (iel)
Wij; nous (noe)
Jullie/u vous (voe)
Zij mv Elles/Ils (ell iel)

Slide 8 - Slide

Regelmatige werkwoorden
Regelmatige werkwoorden eindigen altijd met -er bijvoorbeeld écouter (luisteren).
J’écoute (ik luister)
Tu écoutes (jij luistert)
Il/elle écoute (hij/zij luistert)
Nous écoutons (wij luisteren)
Vous écoutez (jullie luisteren/u luistert)
Ils/elles écoutent (zij luisteren)

Slide 9 - Slide

Regelmatige werkwoorden
Regelmatige werkwoorden eindigen altijd met -er bijvoorbeeld écouter (luisteren).
J’écoute  (ik luister)
Tu écoutes (jij luistert)
Il/elle écoute (hij/zij luistert)
Nous écoutons (wij luisteren)
Vous écoutez (jullie luisteren/u luistert)
Ils/elles écoutent (zij luisteren)

Slide 10 - Slide

Hoe zou je het volgende schrijven: jullie praten (parler) Frans?
A
Tu parles francais
B
Vous parle francais
C
Ils parlent francais?
D
Vous parlez francais

Slide 11 - Quiz

onregelmatig werkwoord être (zijn)
Je suis (ik ben)
Tu es (jij bent)
Il/elle est (hij/zij is)
Nous sommes (wij zijn)
Vous etes (jullie zijn)
Ils/Elles sont (zij mv zijn)

Slide 12 - Slide

Avoir (hebben)
J`ai (ik heb)
Tu as (jij hebt)
Il elle a (hij/zij heeft)
Nous avons (wij hebben)
Vous avez (jullie hebben/u heeft)
Ils/elles ont (zij hebben)

Slide 13 - Slide