les 5 - genitivus & dativus (extra oefening)

Pallas les 5
Check je kennis van de naamvalsrijtjes.
1 / 20
next
Slide 1: Slide
GrieksMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

This lesson contains 20 slides, with interactive quizzes and text slide.

time-iconLesson duration is: 25 min

Items in this lesson

Pallas les 5
Check je kennis van de naamvalsrijtjes.

Slide 1 - Slide

Benoem de naamval van
τοῖς δώροις
A
nom mv
B
gen mv
C
dat mv
D
acc mv

Slide 2 - Quiz

Benoem de naamval van
οἱ ἑταῖροι
A
nom mv
B
gen mv
C
dat mv
D
acc mv

Slide 3 - Quiz

Benoem de naamval van
τῶν πολεμῶν
A
nom mv
B
gen mv
C
dat mv
D
acc mv

Slide 4 - Quiz

Benoem de naamval van
ταῖς οἰκιαῖς
A
nom mv
B
gen mv
C
dat mv
D
acc mv

Slide 5 - Quiz

Benoem de naamval van
τοὺς ἵππους
A
nom mv
B
gen mv
C
dat mv
D
acc mv

Slide 6 - Quiz

Benoem het geslacht van
ἡ θεός
A
mannelijk
B
vrouwelijk
C
onzijdig
D
mannelijk én vrouwelijk

Slide 7 - Quiz

Benoem de mogelijkheden van de vorm οἰκίας.
A
acc ev en gen ev
B
gen ev en dat mv
C
acc mv en gen ev
D
acc mv en dat ev

Slide 8 - Quiz

Benoem de naamval van dit persoonlijk voornaamwoord: σύ
A
nom ev
B
gen ev
C
dat ev
D
acc ev

Slide 9 - Quiz

Benoem de naamval van dit persoonlijk voornaamwoord: σέ
A
nom ev
B
gen ev
C
dat ev
D
acc ev

Slide 10 - Quiz

Welk bijvoeglijk naamwoord congrueert met βασιλειᾷ
A
καλη
B
κάλας
C
κάλαι
D
καλῇ

Slide 11 - Quiz

Welk bijvoeglijk naamwoord congrueert met τοῖς ἑταιροῖς
A
φίλους
B
φίλας
C
φιλοῖς
D
φιλών

Slide 12 - Quiz

Waarvoor wordt de genitivus NIET gebruikt?
A
bezit
B
aanvulling bij een ww / bnw
C
na een voorzetsel
D
bijwoordelijke bepaling

Slide 13 - Quiz

waarvoor wordt de dativus NIET gebruikt?
A
meewerkend voorwerp
B
bijwoordelijke bepaling
C
naamwoordelijk deel v/h gezegde
D
bezit

Slide 14 - Quiz

Vertaal:
Τῷ ξενῷ οἰκίαν παρέχει.
A
Hij geeft het huis van de vreemdeling.
B
Hij geeft een huis van de vreemdeling.
C
Hij geeft een huis aan een vreemdeling.
D
Hij geeft een huis aan de vreemdeling.

Slide 15 - Quiz

Vertaal:
Tὰ τῆς θεοῦ ὅπλα ἐθέλει.
A
Hij wil wapens voor de godin.
B
Hij wil de wapens voor de godin.
C
Hij wil de wapens van de godin.
D
Hij wil wapens van de godin.

Slide 16 - Quiz

Vertaal:
Τῇ βασιλειᾷ λέγει·
A
De koningin zegt:
B
Een koningin zegt:
C
Hij zegt tegen de koningin:
D
Hij zegt tegen een koningin:

Slide 17 - Quiz

Vertaal: Πολλοί τὴν βασιλείαν ὅπλοις ἀποκτεινειν* ἐθελούσιν.
*ἀποκτεινω = doden
A
Vele wapens doden de koningin.
B
Velen willen de koningin doden met wapens.
C
Ze willen de koningin doden met veel wapens.
D
Ze willen een koningin doden met de vele wapens.

Slide 18 - Quiz

Vertaal deze zin:
Αὐτίκα αἱ Ἀμαζόνες μεθ’ ὅπλων καὶ σὺν ἵπποις ἐπὶ τοὺς ξένους βαίνειν μέλλουσιν.

Slide 19 - Open question

Maak zelf een zin met een genitivus en een dativus erin.

Slide 20 - Open question