Formuleren H4, 5 en 6

Welkom bij Nederlands
Brugklas mavo/havo
1 / 34
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1

This lesson contains 34 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 90 min

Items in this lesson

Welkom bij Nederlands
Brugklas mavo/havo

Slide 1 - Slide

Programma
- herhaling verwijswoorden
- Samen oefenen
- huiswerk nakijken verwijswoorden H5, blz 134/135
            opdracht 1, 2 en 3

-oefening woordenboek

Slide 2 - Slide

Verwijswoorden H4
Wat vind je van de onderstaande tekst?
Mo ging vandaag naar de tandarts. Bij de tandarts vroeg de assistente aan Mo of Mo zijn tanden goed gepoetst had. Mo zei tegen de assistente dat Mo zijn tanden goed had gepoetst. De assistente gaf Mo een complimentje en vroeg vervolgens of Mo gaatjes heeft. Mo zei tegen de assistente dat Mo geen gaatjes denkt te hebben. 

Slide 3 - Slide

Slide 4 - Video

Verwijswoorden H4

Slide 5 - Slide

Verwijswoorden

Slide 6 - Slide

Die organisatie wil dat er meer met haar wensen rekening wordt gehouden. Waar verwijst 'haar' naar?

Slide 7 - Open question

Het eerste elftal behaalde gisteren zijn derde overwinning op een rij.
Waar verwijst 'zijn' naar?

Slide 8 - Open question

Als je oud meubilair kwijt wil, moet je het op straat zetten.
Waar verwijst 'het' naar?

Slide 9 - Open question

Het team heeft ___
tactiek gewijzigd.
A
haar
B
zijn

Slide 10 - Quiz

Het meisje ___
ons hielp ken ik nog van vroeger.
A
die
B
dat

Slide 11 - Quiz

Als je een product koopt en ___ gaat stuk, heb je recht op garantie.
A
hij
B
zij
C
het
D
hun

Slide 12 - Quiz

Trappen van vergelijking H5
3 trappen van vergelijking
- Stellende trap: snel;
- Vergrotende trap: sneller
- Overtreffende trap: snelst

Jouw oma is lief, maar mijn oma is liever en zijn oma is het liefst

Slide 13 - Slide

Trappen van vergelijking H5
Let op, eindigt een woord...
- op -r? -> dan bij de vergrotende trap -der
   raar - raarder, duur  - duurder
- op -s? -> dan bij de overtreffende trap -t
   vers - verst, boos - boost
- op -st? -> dan bij overtreffende trap geen -st, maar meest
   juist - meest juist, bewust - meest bewust

Slide 14 - Slide

Trappen van vergelijking H5
Uitzonderingen, een paar voorbeelden:
goed, beter, best                                   graag, liever, liefst
veel, meer, meest                                  weinig, minder, minst

... als mij of ... dan ik?
- Gebruik als na de stellende trap en dan na de vergrotende trap
- Maak de zin langer: Ana is net zo slim als hij (is)/als ik (ben)

Slide 15 - Slide

Wat is de overtreffende trap van 'blond'?
A
blond
B
blonder
C
blondst
D
meest blond

Slide 16 - Quiz

Wat is de vergrotende trap van 'zuur'?
A
zuur
B
zuurer
C
zuurder
D
zuurst

Slide 17 - Quiz

Hij weet dat beter ... ik
A
als
B
dan

Slide 18 - Quiz

Wat is juist:
Karin is vijf keer sterker als/dan hij/hem.
A
als hij
B
als hem
C
dan hij
D
dan hem

Slide 19 - Quiz

Lastige verwijswoorden H6
Hen of hun?


Slide 20 - Slide

Lastige verwijswoorden H6
Voorbeeld:
- Hij ontslaat hen.                     (lijdend voorwerp)
- Ik geef het boek aan hen.   (na voorzetsel)
- Ik geef hun het boek.            (meewerkend voorwerp, zonder vz) 

Dus: ik geef hun het boek OF ik geef aan hen het boek. 

Slide 21 - Slide

Lastige verwijswoorden H6
Dat of wat?
- Dat gebruik je om te verwijzen naar het-woorden.
- Wat gebruik je om te verwijzen naar:
    - dat, datgene
    - alles, iets, niets, het enige
    - overtreffende trap
    - een hele zin

Slide 22 - Slide

Lastige verwijswoorden H6
Voorbeelden wat:
- dat, datgene: Dat(gene) wat ik wil, is niet beschikbaar. 
- alles, iets, niets, het enige: Alles wat jij doet, is leuk. 
- overtreffende trap: Patat is het lekkerste wat ik ooit gegeten heb. 
- hele zin: Zij bleef maar tegen mij praten, wat ik heel gezellig vond. 

Slide 23 - Slide

Lastige verwijswoorden H6
Waar + vz of vz + wie?

- Naar dieren en dingen verwijs je met: waar + vz
   - De hond waarmee ik wandel, heet Harry
   - De fiets waarop ik fiets, is geel.
- Naar mensen verwijs je met: vz + wie
   - Sam, met wie ik graag afspreek, zit nog op school. 

Slide 24 - Slide

Vul aan:
Hij schonk ___ een kopje koffie in.
A
hen
B
hun

Slide 25 - Quiz

Vul aan:
De tranen sprongen ___ in de ogen.
A
hun
B
hen
C
bij hun
D
bij hen

Slide 26 - Quiz

Vul aan:
De activiteitenweek is het leukste ___ ik heb meegemaakt.
A
dat
B
wat

Slide 27 - Quiz

Vul aan:
Het meisje ___ daar loopt, heeft een mooie jas aan.
A
dat
B
wat
C
die

Slide 28 - Quiz

Vul aan:
Harry heeft nooit zin om te wandelen, ___ best verrassend is voor een hond.
A
dat
B
wat

Slide 29 - Quiz

Vul aan:
Het liedje ____ ik je vertelde, draait nu op de radio.
A
over wie
B
waarover

Slide 30 - Quiz

Vul aan:
Het konijntje, ____ jij laatst een hok had getimmerd, is heel blij.
A
voor wie
B
waarvoor

Slide 31 - Quiz

Vul aan:
Ik ga straks op bezoek bij mijn oma, ___ ik graag tijd doorbreng.
A
met wie
B
waarmee

Slide 32 - Quiz

Verder oefenen

- H6 formuleren: opdr. 1, 2, 3, 4  (p. 182-183)
Maken in je schrift!

Lastig? Maak ook de overige opdrachten. 
Extra oefening opdr. 6 + 7 op p. 257 . 


Slide 33 - Slide

Check lesdoelen

https://create.kahoot.it/share/verwijswoorden/e416655e-cfc0-4f99-a012-c0fca98e3d65

Slide 34 - Slide