formuleren herhalen brugklasstof 1-6

Wat hoort erbij? Kies uit: komma, punt, vraagteken, hoofdletter

1. Aan het eind van een vraagzin    
2. Aan het eind van een gewone zin
3. Tussen twee persoonsvormen
4. Voor een verbindingswoord
5. Aan het begin van een zin.

1 / 10
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1,2

This lesson contains 10 slides, with text slides.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

Wat hoort erbij? Kies uit: komma, punt, vraagteken, hoofdletter

1. Aan het eind van een vraagzin    
2. Aan het eind van een gewone zin
3. Tussen twee persoonsvormen
4. Voor een verbindingswoord
5. Aan het begin van een zin.

Slide 1 - Slide

 verwijzen
  • Naar mannelijke of vrouwelijke woorden (dat zijn alle de-woorden) verwijs je met die en deze
  • Naar onzijdige woorden (dat zijn alle het-woorden) verwijs je met dit en dat
  • Naar een hele zin verwijs je met dat

Slide 2 - Slide

Slide 3 - Slide

Lastige verwijswoorden §5
Hen of hun?


Slide 4 - Slide

Lastige verwijswoorden H6
Voorbeeld:
- Hij ontslaat hen.                     (lijdend voorwerp)
- Ik geef het boek aan hen.   (na voorzetsel)
- Ik geef hun het boek.            (meewerkend voorwerp, zonder vz) 

Dus: ik geef hun het boek OF ik geef aan hen het boek. 

Slide 5 - Slide

Lastige verwijswoorden H6
Dat of wat?
- Dat gebruik je om te verwijzen naar het-woorden.
- Wat gebruik je om te verwijzen naar:
    - dat, datgene
    - alles, iets, niets, het enige
    - overtreffende trap
    - een hele zin

Slide 6 - Slide

waarmee / met wie
Waar + voorzetsel = dieren/dingen

Waarmee, waarover, waarbij, waarop

Voorzetsel + wie = mensen

Bij wie, met wie, naast wie

Slide 7 - Slide

Trappen van vergelijking 
3 trappen van vergelijking
- Stellende trap: snel;
- Vergrotende trap: sneller
- Overtreffende trap: snelst

Jouw oma is lief, maar mijn oma is liever en zijn oma is het liefst

Slide 8 - Slide

Trappen van vergelijking §6
Let op, eindigt een woord...
- op -r? -> dan bij de vergrotende trap -der
   raar - raarder, duur  - duurder
- op -s? -> dan bij de overtreffende trap -t
   vers - verst, boos - boost
- op -st? -> dan bij overtreffende trap geen -st, maar meest
   juist - meest juist, bewust - meest bewust

Slide 9 - Slide

Trappen van vergelijking §6
Uitzonderingen, een paar voorbeelden:
goed, beter, best                                   graag, liever, liefst
veel, meer, meest                                  weinig, minder, minst

... als mij of ... dan ik?
- Gebruik als na de stellende trap en dan na de vergrotende trap
Ik ben even slim als....
Ik ben slimmer dan....
- Maak de zin langer: Ana is net zo slim als hij (is)/als ik (ben)

Slide 10 - Slide