Herhalen diabetes (h17), schildklier (h23) en 16-19

Herhalen diabetes (h17), schildklier (h23) en 16-19
1 / 28
next
Slide 1: Slide
GeneesmiddelenkennisMBOStudiejaar 1

This lesson contains 28 slides, with interactive quizzes and text slide.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

Herhalen diabetes (h17), schildklier (h23) en 16-19

Slide 1 - Slide

This item has no instructions

Wat is de farmacotherapeutische groep van levothyroxine?
A
DPP4-remmers
B
Sulfonylureumderivaten
C
Thyreostatica
D
Thyreomimetica

Slide 2 - Quiz

D
A+B zijn bloedglucoseverlagende middelen 
Wat is geen functie van de schildklier?
A
Hormonen aanmaken
B
Stofwisseling
C
Groei en ontwikkeling
D
Aansturen van hersenen

Slide 3 - Quiz

This item has no instructions

bij een traagwerkende schildklier geef je:
A
jodium
B
radioactief jodium
C
levothyroxine
D
thiamazol

Slide 4 - Quiz

This item has no instructions

Wat is een bijwerking van Metformine?
A
Duizeligheid
B
Hongergevoel
C
Misselijkheid
D
Toename vitamine B12

Slide 5 - Quiz

This item has no instructions

Wat is de werking van gliclazide?
A
Alvleesklier maakt glucagon aan
B
Geeft meer insulineresistentie
C
Stimuleert de productie van insuline in de alvleesklier
D
Werkt tegen duizeligheid en misselijkheid

Slide 6 - Quiz

This item has no instructions

Wat is een veelvoorkomende bijwerking van levothyroxine ?
A
Bij een optimale dosering treden geen bijwerkingen op
B
Te snel werkende schildklier
C
Te traag werkende schildklier
D
veel moeten plassen

Slide 7 - Quiz

Bij een optimale dosering treden geen bijwerkingen op, daarom belangrijk om goed af te stellen. 
Anders mogelijkheid tot te snel werkende schildklier, m.a.g. een gejaagd gevoel, hartkloppingen, transpireren of diarree.
Of een te traag werkende schildklier. 
De subgroep van Metformine is:
A
sulfonylureumderivaten
B
Thiazolidinedionen
C
biguaniden
D
Incretinenemimetica

Slide 8 - Quiz

This item has no instructions

Tot welke farmacotherapeutische groep hoort Sitagliptine?
A
Biguaniden
B
DPP-4-remmers
C
Insulines
D
Sulfonylureum derivaten

Slide 9 - Quiz

This item has no instructions

een voorbeeld van een SGLT 2 remmer is:
A
Metformine
B
Dapagliflozine
C
Gliclazide
D
Arcabose

Slide 10 - Quiz

This item has no instructions

Wat is de werking van Levothyroxine bij patiënten met hypothyreoïdie?
A
Het remt de aanmaak van schildklierhormonen in de schildklier.
B
Het stimuleert de productie van TSH in de hypofyse.
C
Het verlaagt de hoeveelheid vrij T4 in het bloed.
D
Het vult een tekort aan schildklierhormonen in het lichaam aan.

Slide 11 - Quiz

Levothyroxine staat in de Top100
Wat is de werking van Strumazol (thiamazol)?
A
Het stimuleert de productie van schildklierhormonen
B
Het remt de aanmaak van schildklierhormonen in de
C
Het verlaagt de TSH-productie door de hypofyse.
D
Het verhoogt de omzetting van T4 naar T3 in het lichaam.

Slide 12 - Quiz

Srumazol staat niet in de top100
Gliclazide hoort tot de groep van
A
Biguaniden
B
SU-derivaten
C
SGLT-2-remmers
D
Insuline

Slide 13 - Quiz

This item has no instructions

Welk medicijn heeft als werkingsmechanisme om de reabsorptie van glucose in de nieren te verminderen?
A
Biguaniden (bv. Metformine)
B
Sulfonylureumderivaten (bv. Gliclazide)
C
DDP-4 remmers (bv. Linagliptide)
D
SGLT-2 remmers (bv. Dapagliflozine)

Slide 14 - Quiz

This item has no instructions

Wie maakt insuline?
En wat is het effect van insuline?
A
Alvleesklier - Glucose wordt omgezet in Glycogeen
B
Alvleesklier - Glycogeen wordt omgezet in Glucose
C
Schildklier - Glucose wordt omgezet in Glycogeen
D
Schildklier - Glycogeen wordt omgezet in Glucose

Slide 15 - Quiz

This item has no instructions

Hoe werkt metformine
A
maakt glucose vrij
B
maak insuline vrij
C
maakt cellen gevoeliger voor insuline
D
maakt cellen gevoeliger voor glucose

Slide 16 - Quiz

This item has no instructions

Stelling 1: bij hypothyreoidie werkt de schildklier te snel
Stelling 2: bij hyperthyreoidie produceert de schildklier
te weinig schildklierhormoon

A
stelling 1 is juist en stelling 2 is juist
B
stelling 1 is onjuist en stelling 2 is juist
C
stelling 1 is juist en stelling 2 is onjuist
D
stelling 1 is onjuist en stelling 2 is onjuist

Slide 17 - Quiz

This item has no instructions

Wat is geen kenmerk van levothyroxine?
A
Op nuchtere maag innemen
B
Complexvorming met ijzer
C
Euthyrox, Thyrax
D
Er zijn weinig sterktes beschikbaar op de markt

Slide 18 - Quiz

This item has no instructions

Waarom wordt insuline altijd per injectie gegeven?
A
Dan wordt het sneller opgenomen
B
Dan kan je nauwkeuriger doseren
C
Het wordt als tablet afgebroken in de maag
D
Dat hoeft niet per se, het kan ook als tablet

Slide 19 - Quiz

This item has no instructions

Bij gebruik van diuretica gaat de bloeddruk omlaag omdat:
A
de hartslag omlaag gaat.
B
de vaten verwijden.
C
het lichaam meer vocht uitscheidt.
D
Het hart minder krachtig pompt.

Slide 20 - Quiz

This item has no instructions

Wat is er aan de hand bij diabetes type 1?
A
De alvleesklier maakt geen insuline aan
B
De lever maakt te veel insuline aan
C
De lever maakt te weinig insuline aan .
D
De alvleesklier maakt te veel insuline aan

Slide 21 - Quiz

This item has no instructions

Wat zijn de functies van insuline?
A
Glucose aanmaak verminderen en glucose opnemen in cellen
B
afbraak van glucose verhogen en meer glucose uitplassen zodat de concentratie in bloed lager wordt
C
glycagon opnemen in cellen en teveel insuline omzetten in glycogeen (voorraadsuiker)
D
Glucose opnemen in cellen en teveel glucose omzetten in glycogeen (voorraadsuiker)

Slide 22 - Quiz

This item has no instructions

kies een betablokker
A
fosinopril
B
bumetanide
C
propranolol
D
triamtereen

Slide 23 - Quiz

This item has no instructions

Acetylsalicylzuur is een
A
Vitamine K antagonist
B
Trombocytenaggregatie remmer
C
Heparine
D
Directe orale anticoagulans

Slide 24 - Quiz

This item has no instructions

Welk geneesmiddel zorgt voor minder opname van cholesterol in de darmen?
A
Atorvastatine
B
Ezetimib
C
Rosuvastatine
D
Simvastatine

Slide 25 - Quiz

This item has no instructions

Lisinopril is een voorbeeld van een
A
ACE-remmer
B
Betablokker
C
Calciumantagonist
D
Diureticum

Slide 26 - Quiz

This item has no instructions

Voor welke indicatie wordt digoxine gebruikt
A
Angina pectoris
B
Hartfalen
C
Hypertensie
D
Hypercholesterolemie

Slide 27 - Quiz

This item has no instructions

welk bijwerking komt vaak voor bij antithrombotica?
A
Blauwe plekken
B
jeuk
C
rode huiduitslag
D
hoesten

Slide 28 - Quiz

This item has no instructions