Spelling G.O. 2 - les 1: categorie 3 (luchtwoord) , 4 (plankwoord) & 11 (verkleinwoord)

G.O. 2 - les 1
Spelling
1 / 18
next
Slide 1: Slide
NederlandsBasisschoolGroep 5-8

This lesson contains 18 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

G.O. 2 - les 1
Spelling

Slide 1 - Slide

Wat is Staal?

Slide 2 - Slide

Wat weten we straks?
Wat weten we straks?
11. Verkleinwoord

4. Plankwoord
3. Luchtwoord
Ik ken de regel en ik kan het toepassen.
Ik ken de regel en ik kan het toepassen.
Ik ken de regel en ik kan het toepassen.

Slide 3 - Slide

Categorie 3: Luchtwoord
Regel:
Luchtwoord. Korte klank + cht met de ch van lucht.  Behalve bij hij ligt, hij legt, hij zegt. 

Ik hoor /gt/, maar ik schrijf cht.

Voorbeelden: lucht, lacht, prachtig, zacht

LinkNederlandse School in Bethesda
Link:  Meester Jasper


Slide 4 - Slide

Categorie 3: Luchtwoord
Sippe Simon heeft weer pech.
Ach, het is zo’n lekker joch.
Draait zich om en, och, niet huilen.
Sippe Simon, lach nou toch.

Simon roept na eerst wat kuchen
“Kijk dan, ik ben goochelaar!”
Maar helaas het wordt een chaos,
zijn techniek is toch niet klaar.

Eindelijk, Simon staat te juichen,
heel zijn lichaam jubelt mee.
Hij roept: “kachel!”, er klinkt: “kachel”!
Door de echo zijn het er twee.

Slide 5 - Slide

Categorie 4: Plankwoord
Regel
Plankwoord. Daar mag geen g tussen. 

Ik hoor /ngk/, maar ik schrijf nk.

Voorbeelden: plank, bedank, pink, flink, vonk

Link: Nederlandse School in Bethesda
Link: Meester Jasper

Slide 6 - Slide

Categorie 11:
Verkleinwoord
Regel:
Verkleinwoord. Grondwoord  is [...] dat is. Dan schrijf je  –je/-tje/-pje erachter.

Voorbeelden: pasje, eitje, rijmpje
  • huis+je
  • ei+tje
  • rijm+pje
Link: Nederlandse School in Bethesda
Link: Meester Jasper

Slide 7 - Slide

Categorie 11: Verkleinwoorden
Verkleinwoord met-etje
Ik hoor twee keer de /u/ maar schrijf e. 
  • dingetje, kringetje, ballonnetje

Verkleinwoord met: -aatje, -ootje, -uutje. 
Grondwoord + regel-aatje/-ootje/-uutje
  •  auto + o + tje (autootje)

Verkleinwoord -nkje (als koninkje) Plankwoord.
Grondwoord Daar mag geen g tussen. 
  • plankje, bankje, pinkje, vonkje
- etje: 1.20
- aatje ....: 2.58
- nkje: 4.18

Slide 8 - Slide

Schrijf de volgende woorden als verkleinwoorden:
1. Klas ------ 2. Muur ------- 3. Raam
4. Zon ------ 5. Chocola ----- 6. vonk

Slide 9 - Open question

Spel 1: Schrijf je rot!
  1. Maak groepjes van 3.
  2. Kom met je groepje naar mij.
  3. Ga met je groepje aan een tafel zitten. 
  4. Verdeel het blad in 3 delen.
  5. Juf zegt start: schrijf zoveel mogelijk woorden op die bij de categorie horen (1,5 min.). 
  6. Na 1,5 min:  een andere categorie.
Regels
  1. Gebruik je groepjesstem.
  2. Iedereen moet 1x geschreven hebben. 

Slide 10 - Slide

Opdracht 2: Dictee buddy's
  1. Loop langs de tafels met bladen.
  2. Lees de woorden. Onthoudt woorden die jij moeilijk vindt.
  3. Schrijf een dictee voor je buddy. Van elke categorie 5 woorden (totaal 15).  
  4. Dictee klaar? Vraag aan je buddy of je het mag afnemen. 
  5. Kijk het dictee van je buddy na. De fouten leg je uit. Vertel hoe het WEL moet.
  6. Lever de gemaakte dictees in bij het vak Nederlands.
Regels
  1. Als je langs de tafels loopt, is je mond dicht!! Zo niet, consequenties.
  2. Op je dictee komt je eigen naam, de naam van je buddy en het leerplein.
  • Mijn naam: ....
  • Naam buddy: .....
  • Leerplein:.....
  3. Als je het dictee doet lees je zachtjes voor. 
  4. Ik wil niets anders horen dan het dictee of uitleg.
Tip: Gebruik de PowerPoint voor de regels.

Slide 11 - Slide

Opdracht niet klaar?
Geeft niet! Geen stress.
Zorg dat je het dictee gemaakt, afgenomen en nagekeken hebt voor volgende week maandag (4 september).
SCHRIJF HET IN JE AGENDA!

Slide 12 - Slide

Wat weten we straks?
Wat weten we nu?
11. Verkleinwoord

4. Plankwoord
3. Luchtwoord
Ik ken de regel en ik kan het toepassen.
Ik ken de regel en ik kan het toepassen.
Ik ken de regel en ik kan het toepassen.

Slide 13 - Slide

Ik weet wat Staal is?
A
Ja
B
Nee
C
Beetje

Slide 14 - Quiz

Ik weet wat luchtwoorden zijn (categorie 3)
Ik ken de regel en kan deze toepassen.
A
Ja
B
Nee
C
Ik ken alleen de regel.
D
Ik kan het alleen toepassen.

Slide 15 - Quiz

Ik weet wat plankwoorden zijn (categorie 4)
Ik ken de regel en kan deze toepassen.
A
Ja
B
Nee
C
Ik ken alleen de regel.
D
Ik kan het alleen toepassen.

Slide 16 - Quiz

Ik weet wat verkleinwoorden zijn (categorie 11)
Ik ken de regel en kan deze toepassen.
A
Ja
B
Nee
C
Ik ken alleen de regel.
D
Ik kan het alleen toepassen.

Slide 17 - Quiz

Ik ben klaar voor het dictee!
A
Ja, natuurlijk.
B
Niet helemaal, maar ik ga mijn best doen.

Slide 18 - Quiz