This lesson contains 19 slides, with interactive quiz and text slides.
Lesson duration is: 50 min
Items in this lesson
Vak: Nederlands
Spelling
1.
Lesopening
2.
Lesdoel
3.
Terugblik
4.
Instructie
5.
Begeleid inoefenen
6.
Zelfstandig werken
7.
Evaluatie
Slide 1 - Slide
Welkom!
Telefoon in de bak.
Neem plaats.
Jas uit.
Op tafel: Werkboek Nederlands of laptop en schrift dicht
Tas op de grond.
Niet eten of drinken in de klas.
Presentie!
timer
2:00
Slide 2 - Slide
Lesdoel(en)
Aan het einde van deze les kan je:
Minimaal 5 voltooid deelwoorden en hulpwerkwoorden herkennen en benoemen bij het lezen van een tekst
Slide 3 - Slide
Dinsdag 27 mei 2025
Wat: Par. 5.8
Wanneer: 11:20-12:10 en 12:40-13:30
Hoe: Gezamelijk/ zelfstandig werken
Klaar: Par.5.8 opdrachten maken
HW: Par. 5.8 opdrachten maken
Lesdoel: Zie vorige slide!
Taaldoel: Voltooid deelwoord
Slide 4 - Slide
Telwoord
Persoonlijk voornaamwoord
Bezittelijk voornaamwoord
Bijvoeglijk naamwoord
Zelstandig naamwoord
Vertel eens wat over!
Slide 5 - Mind map
Persoonlijk voornaamwoord
Het persoonlijk voornaamwoord (pvnw) verwijst naar:
één persoon of meer personen of dingen.
ik, hij, zij, het, wij, jullie, ons,
jou, ons, hen, mij, hem..........
Slide 6 - Slide
De bezittelijke voornaamwoorden
Slide 7 - Slide
Bezittelijk voornaamwoord
Naast de persoonlijk voornaamwoorden, zijn er ook bezittelijke voornaamwoorden. Deze geven aan dat iets van iemand is.
ons huiswerk
mijn boek
jouw tas
zijn fiets
uw brief
jullie school
Slide 8 - Slide
5.7 Telwoorden
Telwoorden (tw): middelste, eerste, laatste, twee, tien
Tijdens Nederlands schrijf je telwoorden in letters en niet in cijfers. Dus je schrijft vijftien en niet 15!!!!
Telwoorden (tw) geven een hoeveelheid aan.
Slide 9 - Slide
Bijvoeglijk naamwoord
Een bijvoeglijk naamwoord zegt iets over een zelfstandig naamwoord.
Je weet door een bijvoeglijk naamwoord meer over het zelfstandig naamwoord.
Slide 10 - Slide
Het voorzetsel
Een voorzetsel staat vaak voor een zelfstandig naamwoord.
Met een voorzetsel kun je waar en wanneer aangeven.
Slide 11 - Slide
Voltooid deelwoord
Wat weet je nog van het voltooid deelwoord?
Slide 12 - Slide
Wat is het voltooid deelwoord?
Een voltooid deelwoord is een vorm van een werkwoord die je vaak gebruikt bij het maken van een voltooide tijd. Bijvoorbeeld in zinnen met hebben, zijn of worden.
🔹 Voorbeeld:
Ik heb mijn huiswerk gemaakt.
Hij is naar school gelopen.
De auto is gewassen.
Slide 13 - Slide
Hoe herken je het voltooid deelwoord?
Een voltooid deelwoord:
begint vaak met ge-, be-, ver-, ont-, her-
eindigt vaak op -t, -d of -en
🔹 Voorbeelden:
gemaakt
gespeeld
geleerd
verkocht
Slide 14 - Slide
Voltooid deelwoord en verleden tijd
Verleden tijd (of verleden tijdsvorm) geeft aan dat iets in het verleden gebeurde.
Bijvoorbeeld: ik werkte, hij liep, zij speelde.
Het voltooid deelwoord gebruik je om te zeggen dat iets klaar is of af is, meestal samen met hebben, zijn of worden.
Bijvoorbeeld: ik heb gewerkt, hij is gelopen, zij heeft gespeeld.
Slide 15 - Slide
Even oefenen:
Ontvolgen
Variëren
Steunen
Slide 16 - Slide
Opdracht: Lees de volgende tekst
Vanmorgen ben ik vroeg opgestaan. Mijn wekker heeft om zeven uur gepiept. Eerst heb ik me snel aangekleed en mijn tanden gepoetst. Daarna heb ik een boterham gegeten en een glas melk gedronken.
Toen ik naar buiten liep, zag ik dat het had geregend. Mijn fiets was helemaal nat, maar ik ben toch gewoon naar school gefietst. Onderweg ben ik bijna uitgegleden, maar gelukkig is dat niet gebeurd.
Op school heb ik mijn huiswerk aan de docent gegeven. Hij heeft het meteen bekeken en zei dat ik het goed had gemaakt. Dat vond ik fijn!
Slide 17 - Slide
Opdracht:
Noem 3 voltooide deelwoorden uit de tekst.
Welke hulpwerkwoorden zie je bij de voltooide deelwoorden?