17 juni: Herhaling par. 5.3+5.7 + 5.8 bijvoeglijk naamwoord (bn)/voorzetsels/telwoorden/persoonlijk voornaamwoord/Bezittelijk voornaamwoord/voltooid deelwoord

Activeren en overtuigen



Een tekst die je wil overtuigen of activeren, heeft bijna altijd meer dan één tekstdoel.
1 / 12
next
Slide 1: Slide

This lesson contains 12 slides, with text slides.

Items in this lesson

Activeren en overtuigen



Een tekst die je wil overtuigen of activeren, heeft bijna altijd meer dan één tekstdoel.

Slide 1 - Slide

persoonlijk voornaamwoord (psv) en het bezittelijk voornaamwoord
Vul de lege plekken in (1 pt.)
Een persoonlijk voornaamwoord verwijst naar iets of iemand in het ___ of ___.
Met een bezittelijk voornaamwoord kun je zeggen van wie iets ___.
Een bezittelijk voornaamwoord gebruik je samen met een ___.
Jou is een ___ voornaamwoord.

Slide 2 - Slide

Activeren (overhalen)
  • De schrijver wil dat je iets wel of niet gaat doen
  • Hij gebruikt hiervoor activerende teksten

Slide 3 - Slide

Overtuigen
  • De schrijver wil de lezer overtuigen van zijn mening.
  • Hij gebruikt hiervoor 
overtuigende teksten.

Slide 4 - Slide

Slide 5 - Slide

5.3 Lezen - feiten en meningen

Slide 6 - Slide

Teksten kunnen bestaan uit feiten en meningen
feit
- Het Is echt zo of het is echt gebeurd
- je kunt het controleren
- Roken is slecht voor je gezondheid
- Hij veegt 42 kilo
mening
- Dit vindt iemand ergens van of dit
   denkt iemand ergens van
- Iedereen kan een andere mening
   hebben
- Ik heb een hekel aan biologie
- Joshua vindt biologie juist leuk.

Slide 7 - Slide

Bijvoeglijk naamwoord
Een bijvoeglijk naamwoord zegt iets over een zelfstandig naamwoord.

Je weet door een bijvoeglijk naamwoord meer over het zelfstandig naamwoord.


Slide 8 - Slide

Het voorzetsel
Een voorzetsel staat vaak voor een zelfstandig naamwoord. 

Met een voorzetsel kun 
je waar en wanneer 
aangeven. 


Slide 9 - Slide

5.7 Telwoorden
Telwoorden (tw): middelste, eerste, laatste, twee, tien

Tijdens Nederlands schrijf je telwoorden in letters en niet in cijfers. Dus je schrijft vijftien en niet 15!!!!

Telwoorden (tw) geven een hoeveelheid aan. 

Slide 10 - Slide

Wat is het voltooid deelwoord?
Een voltooid deelwoord is een vorm van een werkwoord die je vaak gebruikt bij het maken van een voltooide tijd. Bijvoorbeeld in zinnen met hebben, zijn of worden.

🔹 Voorbeeld:
Ik heb mijn huiswerk gemaakt.
Hij is naar school gelopen.
De auto is gewassen.

Slide 11 - Slide

Hoe herken je het voltooid deelwoord?
Een voltooid deelwoord:
begint vaak met ge-, be-, ver-, ont-, her-
eindigt vaak op -t, -d of -en
🔹 Voorbeelden:
gemaakt
gespeeld
geleerd
verkocht

Slide 12 - Slide