This lesson contains 24 slides, with interactive quizzes and text slides.
Présent
Je peux ik kan/mag
Tu peux jij kunt/mag
Il/elle/on peut hij/zij/men kan/mag
Nous pouvons wij kunnen/mogen
Vous pouvez jullie kunnen/mogen - u kunt/mag
Ils/elles peuvent zij kunnen/mogen
Passé composé
J'ai pu- ik heb gekund/gemogen
Tu as pu- jij hebt gekund/gemogen
Il/ elle/ on a pu- hij/zij/men heeft gekund/gemogen
Nous avons pu- wij hebben gekund/ gemogen
Vous avez pu- jullie hebben gekund - u heeft gekund/gemogen
Ils/ elles ont pu- zij hebben gekund/ gemogen
Les cheveux - het haar
L'oeil - het oog
Le nez - de neus
La bouche - de mond
La tête - het hoofd
L'oreille - het oor
Le cou - de nek
Le coude - de elleboog
Le dos - de rug
Le bras - de arm
La main - de hand
Le doigt - de vinger
Le ventre - de buik
La jambe - het been
Le genou - de knie
Le pied - de voet
L'épaule - de schouder
Le poignet - de pols
We use cookies to improve your user experience and offer you personalized content. By using Lessonup you agree to our cookie policy.