voegwoorden (signaalwoorden)

voegwoorden (signaalwoorden)
toen, nadat, voordat, zodat, doordat


Aan het eind van de les weet je wat deze woorden betekenen en kun je ze gebruiken.
1 / 33
next
Slide 1: Slide
NT2Middelbare schoolvmbo bLeerjaar 1

This lesson contains 33 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

voegwoorden (signaalwoorden)
toen, nadat, voordat, zodat, doordat


Aan het eind van de les weet je wat deze woorden betekenen en kun je ze gebruiken.

Slide 1 - Slide

toen, nadat, voordat
Woorden die een tijd aangeven.

Slide 2 - Slide

We gingen naar huis, toen het begon te regenen.

Slide 3 - Slide

We gingen naar huis, nadat de zon was ondergegaan.

Slide 4 - Slide

We gingen naar huis, voordat het donker werd.

Slide 5 - Slide

Kijk nog eens goed:
We gingen naar huis, toen het begon te regenen.
Toen het begon te regenen, gingen we naar huis.

Slide 6 - Slide

We gingen naar huis, nadat de zon was ondergegaan.
Nadat de zon was ondergegaan, gingen we naar huis.

Slide 7 - Slide

We gingen naar huis, voordat het donker werd.
Voordat het donker werd, gingen we naar huis.

Slide 8 - Slide

Maak van 2 zinnen 1 zin:
We hebben gezwommen. Ik moet nog een boodschap doen. (nadat)

Slide 9 - Slide

Maak van 2 zinnen 1 zin:

Ik ga huiswerk maken. Ik drink eerst een glaasje water.
(voordat)

Slide 10 - Slide

Ga je mee naar de film? Je bent bij de kapper geweest.
(nadat)

Slide 11 - Slide

Je kunt beter naar huis gaan. Het gaat regenen.
(voordat)

Slide 12 - Slide

draai om:
Voordat we gaan zwemmen, moet ik nog een boodschap doen.

Slide 13 - Slide

draai om:
Voordat ik huiswerk ga maken, drink ik eerst een glaasje water.

Slide 14 - Slide

draai om:
Je kunt beter naar huis gaan, voordat het gaat regenen.

Slide 15 - Slide

Arie deed de boodschappen ___ hij eten ging maken.
A
nadat
B
voordat

Slide 16 - Quiz

________ het ging regenen, werd de voetbalwedstrijd gestopt.
A
nadat
B
voordat

Slide 17 - Quiz

Ze gingen op reis, ________ zij hun koffers hadden ingepakt.
A
nadat
B
voordat

Slide 18 - Quiz

Jullie moeten je huiswerk maken, ___ je gaat slapen.
A
nadat
B
voordat

Slide 19 - Quiz

______ ze naar school gaan, pakken ze hun tas in.
A
nadat
B
voordat

Slide 20 - Quiz

Ik ben drie glazen weter gedronken, ____ ik 4 km had gerend.
A
nadat
B
voordat

Slide 21 - Quiz

zodat, doordat
woorden van oorzaak en gevolg

Slide 22 - Slide

Het heeft hard gevroren, zodat er overal ijs op de sloten ligt.

Slide 23 - Slide

Doordat het hard gevroren heeft, ligt er overal ijs op de sloten.

Slide 24 - Slide

kijk nog eens goed:
Het heeft hard gevroren, zodat er overal ijs op de sloten ligt.
zodat > gevolg 
(zin kan er niet mee beginnen!)

Doordat het hard gevroren heeft, ligt er overal ijs op de sloten.
doordat > oorzaak

Slide 25 - Slide

______ ik mijn les goed had geleerd, kreeg ik een goed cijfer.
A
zodat
B
doordat

Slide 26 - Quiz

De jongen op de e-bike lette niet goed op, ______ hij tegen een boom reed.
A
zodat
B
doordat

Slide 27 - Quiz

Ik ben mijn paraplu vergeten, ____ ik nat ben geregend.
A
zodat
B
doordat

Slide 28 - Quiz

_________ ik mijn paraplu ben vergeten, ben ik natgeregend.
A
zodat
B
doordat

Slide 29 - Quiz

Ik kwam te laat, _____ de bus vertraging had.
A
zodat
B
doordat

Slide 30 - Quiz

Ik ben ziek, _____ ik niet naar het feest kan komen.
A
zodat
B
doordat

Slide 31 - Quiz

Ik viel van mijn fiets. De weg was glad.
(maak 1 zin)

Slide 32 - Open question

Welke woorden vind je nog moeilijk om te gebruiken?
toen
nadat
voordat
zodat
doordat

Slide 33 - Poll