4.3 3 Grammar - CAN / CAN'T (kunnen)

Grammar - can / can't
1 / 22
next
Slide 1: Slide
EngelsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 1

This lesson contains 22 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Grammar - can / can't

Slide 1 - Slide

Leerdoel
- Je leert de grammatica van lesson 3 unit 4.
- Je leert het werkwoord kunnen: bevestigend, ontkennend en vragen (can, can't, Can...?

Slide 2 - Slide

Rules / regels
  • Je gebruikt can om te zeggen dat iemand iets kan.

  • Je gebruikt can't / cannot om aan te geven dat iemand iets niet kan.
  • Let op: cannot schrijven we AAN ELKAAR!

  • Om vragen te maken zet je can vooraan in de zin.

Slide 3 - Slide

Kunnen: can/can't
DUS:
Om te zeggen dat iets kan in het Engels gebruik je can.
Om te zeggen dat iets niet kan gebruik je can't.

Slide 4 - Slide

Can
I can dance.
I can't dance / I cannot dance.
Can I dance?
Yes, I can.
No, I can't.

Slide 5 - Slide

Can/can't/cannot

I can/can't/cannot swim
He can/can't/cannot swim
She can/can't/cannot swim
It can/can't/cannot swim
We can/can't/cannot swim
You can/can't/cannot swim
They can/can't/cannot swim

Slide 6 - Slide

Can she speak Spanish?



Yes, she can.


No, she cannot / can't

Slide 7 - Slide

Can / Can't
Kies bij de volgende zinnen uit 'can' en 'can't'

Slide 8 - Slide

Wat betekenen can en can't?
A
Can = kunnen en mogen, can't is niet kunnen en niet mogen
B
Can = kunnen, can't is niet kunnen
C
Can = mogen, can't = niet mogen
D
Can = moeten, can't = niet moeten.

Slide 9 - Quiz

Grammar: can / can't
You can't park here.
Wat betekent can't in deze zin?
A
kan niet
B
mag niet

Slide 10 - Quiz

can / can't
... I go out tonight?
A
Can
B
Can't

Slide 11 - Quiz

You can hear me now, can't you?
A
goed / good
B
fout / false

Slide 12 - Quiz

You can swim, can't you?
A
correct
B
incorrect

Slide 13 - Quiz

Frogs can jump, .... they can't fly.
A
and (en)
B
because (omdat)
C
but (maar)

Slide 14 - Quiz

She can draw well, ___ she can't cook.
A
so (dus)
B
but (maar)
C
and (en)

Slide 15 - Quiz

can of can't:
I'm happy you ...... help me.
A
can
B
can't

Slide 16 - Quiz

Grammar: can / can't
I can speak three languages.
Wat betekent 'can' in deze zin?
A
kan
B
mag

Slide 17 - Quiz

can / can't
... you swim?
A
Can
B
Can't

Slide 18 - Quiz

Can / Can't
... I go out tonight?
A
Can
B
Can't

Slide 19 - Quiz

She can sing well,........... she can't cook.
A
because (omdat)
B
and (en)
C
but (maar)

Slide 20 - Quiz

Maken in 'Workbook'
Maak in het werkboek Engels:
Blz. 142
Opdracht 15, blz. 142
(als je deze nog niet had gemaakt bij 4.2)

Slide 21 - Slide

Leren voor de toets
Grammatica 4.3  Het werkwoord kunnen: can
Bevestigend: can / Ontkennend: cannot of can't
Vragend: Can?
Zie 'course book' blz. 98

Slide 22 - Slide