Werkwoordspelling - herhaling (2)- pvvt - od - vd - havo 3

Werkwoordspelling - herhaling (2) - havo 3
PVVT - OD - VD
1 / 27
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1-3

This lesson contains 27 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 40 min

Items in this lesson

Werkwoordspelling - herhaling (2) - havo 3
PVVT - OD - VD

Slide 1 - Slide

pvvt - sterke werkwoorden
Sterke werkwoorden zijn werkwoorden die in de verleden tijd onregelmatig worden vervoegd. Je krijgt een nieuwe vorm:
bijten    -  ik beet
kopen   -  ik kocht
lopen    -  ik liep

Slide 2 - Slide

pvvt - sterke werkwoorden
Bij sterke werkwoorden kun je meestal schrijven wat je hoort. Als de vorm op een t-klank eindigt, kijk dan naar het hele werkwoord om te zien of je een t of een d moet schrijven. 
lijden        -   leed
smijten    -   smeet
rijden       -    reed
snuiten   -    snoot

Slide 3 - Slide

pvvt - zwakke werkwoorden
Zwakke werkwoorden zijn werkwoorden die in de verleden tijd regelmatig worden vervoegd. Je gebruikt dan:
ik-vorm   +  te(n) : ik maakte, wij lachten
                                      of 
ik-vorm   +  de(n) : jij hoorde, jullie belden

Slide 4 - Slide

pvvt - 't ex-kofschip
1)   vind de stam van het werkwoord : haal -en van het                              werkwoord af 
2)  kijk of de laatste letter van de stam een medeklinker uit                    't  ex-kofschip is : t, x, k, f, s, ch, p

              Let op:  Gebruik hiervoor de stam, niet de ik-vorm!
                              (stam= hele werkwoord - en)

Slide 5 - Slide

pvvt - 't ex-kofschip
Is de laatste letter van de stam een medeklinker uit                           't ex-kofschip?                 t, x, k, f, s, ch, p 

ja     ->  schrijf ik-vorm + te(n)  : praten  ->  ik praatte
                                                                 kruisen -> ik kruiste
nee ->  schrijf ik-vorm + de(n) : zagen  ->  ik zaagde
                                                                 zeven  ->  ik zeefde

Slide 6 - Slide

'winnen' is een...
A
sterk werkwoord
B
zwak werkwoord

Slide 7 - Quiz

'werken' is een....
A
zwak werkwoord
B
sterk werkwoord

Slide 8 - Quiz

De stam van 'verhuizen' is:

Slide 9 - Open question

De ik-vorm van 'blozen' is:

Slide 10 - Open question

PVVT

Mijn vader [roken] vroeger.

Slide 11 - Open question

PVVT

Het vliegtuig [landen] om 10:00 uur op Schiphol.

Slide 12 - Open question

PVVT

We [verven] gisteren de muur geel.

Slide 13 - Open question

PVVT

Jan [beroven] vorig jaar een bank in het dorp.

Slide 14 - Open question

PVVT

Danny [missen] twee proefwerken in de afgelopen proefwerkweek.

Slide 15 - Open question

PVVT

De docenten [tasten] in het duister, waar het die bijzonder hoge cijfers betrof.

Slide 16 - Open question

'De rebellen boycotten de verkiezingen in die bananenrepubliek.'
- Welke twee betekenissen heeft deze zin?

Slide 17 - Open question

Onvoltooid deelwoord (od)
Een onvoltooid deelwoord geeft aan HOE iemand bezig is.
- Huilend liep de leerling de klas uit.
Een onvoltooid deelwoord maakt GEEN deel uit van het gezegde.
- Ik wil juichend over de finishlijn gaan

Je spelt het od als 'infinitief + d' (soms + 'de')

Slide 18 - Slide

Voltooid deelwoord
Heeft altijd een hww van 'hebben', 'zijn' of 'worden' bij zich.
- Ik heb iets gevonden.
- Jij wordt geridderd.
- Mevrouw De Vries is door meneer Van Vliet gepest.

vd van sterke ww: vergeet de 'n' op het eind niet. :-)
vd van zwakke ww: pak 't ex-kofschip er eventueel bij.

Slide 19 - Slide

Marie viel stikkend van het lachen van haar stoel. 'stikkend'=
A
voltooid deelwoord
B
onvoltooid deelwoord

Slide 20 - Quiz

Heb jij hier vorige zomer ook gewerkt? 'gewerkt'=
A
onderdeel van het gezegde
B
geen onderdeel van het gezegde

Slide 21 - Quiz

Jan rende [schreeuwen] naar zijn moeder toe.

Slide 22 - Open question

Heeft Petra de muren geel [verven]?

Slide 23 - Open question

Marc en Jane zijn als derde en vierde [finishen].

Slide 24 - Open question

Al [roeren] in de pan nam mijn moeder de telefoon aan.

Slide 25 - Open question

Die jongen uit 5F is vanaf een rots het water in [duiken].

Slide 26 - Open question

Einde

Slide 27 - Slide