Grammatica - woordsoorten

• Nederlands
• MBO
• Studiejaar 2

Woordsoorten

Wat is een zelfstandig naamwoord?

+

-

De

verkoper

Glimlacht

Werkwoord

Lidwoord

Zelfstandig naamwoord

Welke zijn de bezittelijk voornaamwoorden?

1. mijn
2. uw
3. mij
4. U

lopen

1. Werkwoord
2. Lidwoord
3. Zelfstandig naamwoord

kast

1. Lidwoord
2. Zelfstandig naamwoord
3. Werkwoord

de

1. Lidwoord
2. Zelfstandig naamwoord
3. Werkwoord

Zij is een aardig meisje. Aardig is een

1. Lidwoord
2. Zelfstandig naamwoord
3. Bijvoeglijk naamwoord
4. Voegwoord

op

1. Voegwoord
2. Werkwoord
3. Persoonlijk voornaamwoord
4. Voorzetsel

het

1. Lidwoord
2. Zelfstandig naamwoord
3. Bijvoeglijk naamwoord
4. Bijvoeglijk naamwoord

tafel

1. Lidwoord
2. Zelfstandig naamwoord
3. Bijvoeglijk naamwoord
4. Voorzetsel

zich

1. Persoonlijk voornaamwoord
2. Bezittelijk voornaamwoord
3. Wederkerend voornaamwoord
4. Onbepaald voornaamwoord

niemand

1. Onbepaald voornaamwoord
2. Bijwoord
3. Bijvoeglijk naamwoord
4. Persoonlijk voornaamwoord

Sleep alle werkwoorden naar 'werkwoorden' alles wat geen werkwoord is sleep je naar 'geen werkwoord'.

Werkwoorden

Geen werkwoord

huis

goede bedoelingen

verhuizen

heb willen houden

zijn

zijn hond

metalen

1. Lidwoord
2. Zelfstandig naamwoord
3. Bijwoord
4. Werkwoord

Heerenveen

1. Lidwoord
2. Zelfstandig naamwoord
3. Bijvoeglijk naamwoord
4. Bijwoord

1. voorzetsel
2. bijvoeglijk naamwoord
3. zelfstandig naamwoord

Jumbo

1. Lidwoord
2. Zelfstandig naamwoord
3. Bijvoeglijk naamwoord

1. voorzetsel
2. bijwoord
3. zelfstandig naamwoord
4. bijvoeglijk naamwoord

HOEVEEL geld heb je uitgegeven aan het cadeau voor zijn verjaardag?

1. Vragend voornaamwoord
2. Bijwoord
3. Voegwoord
4. Zelfstandig naamwoord

Hoeveel GELD heb je uitgegeven aan het cadeau voor zijn verjaardag?

1. Zelfstandig naamwoord
2. Bijvoeglijk naamwoord
3. Lidwoord
4. Voorzetsel

Hoeveel geld heb je uitgegeven AAN het cadeau voor zijn verjaardag?

1. Voegwoord
2. Voorzetsel
3. Bijwoord
4. Zelfstandig naamwoord

Hoeveel geld heb je uitgegeven aan het cadeau voor ZIJN verjaardag?

1. Werkwoord
2. Betrekkelijk voornaamwoord
3. Persoonlijk voornaamwoord
4. Bezittelijk voornaamwoord

DIE man die daar staat is mijn neef

1. Betrekkelijk voornaamwoord
2. Persoonlijk voornaamwoord
3. Aanwijzend voornaamwoord
4. Bezittelijk voornaamwoord

Die man DIE daar staat is mijn neef

1. Betrekkelijk voornaamwoord
2. Aanwijzend voornaamwoord
3. Bezittelijk voornaamwoord
4. Vragend voornaamwoord

Die man die DAAR staat is mijn neef

1. Voegwoord
2. Bijwoord
3. Betrekkelijk voornaamwoord
4. Aanwijzend voornaamwoord