Periode 3 les 7

1 / 24
next
Slide 1: Slide
NederlandsMBOStudiejaar 1

This lesson contains 24 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

This item has no instructions

Slide 2 - Slide

This item has no instructions

Slide 3 - Slide

This item has no instructions

Slide 4 - Slide

This item has no instructions

Slide 5 - Slide

This item has no instructions

Aan het einde van een zin:
Een van deze drie:
  • Een vraagteken                (als de zin een vraag is)
  • Een uitroepteken             (om de zin nadruk te geven)
  • Een punt                               (in alle andere gevallen)

Slide 6 - Slide

This item has no instructions

Wat hoort er achter de volgende zin?

Doe niet zo vreselijk overdreven
A
een punt
B
een vraagteken
C
een uitroepteken

Slide 7 - Quiz

This item has no instructions

Wat hoort er achter de volgende zin?

Manon vroeg of ik bleef eten
A
een punt
B
een vraagteken
C
een uitroepteken

Slide 8 - Quiz

This item has no instructions

Dubbele punt
Voor een citaat:
De docent zei: "Je hebt het goed gedaan!"

Voor een opsomming:
Vandaag waren aanwezig: Youri, Mohammed, Kim en Charlotte.

Slide 9 - Slide

This item has no instructions

Komma: als je een pauze hoort
Tussen de onderdelen van een opsomming:
  • Dit eet ik graag elke dag: pizza, patat, kroketten en hamburgers.

Tussen bijvoeglijke naamwoorden:
  • Gijs rijdt in een grote, snelle, zwarte auto.


Slide 10 - Slide

This item has no instructions

Komma bij een pauze in samengestelde zinnen:
Tussen twee persoonsvormen:
  • Toen de speler scoorde, juichte het publiek.
  • Wanneer oma langskwam, waren de kinderen blij.
Voor veel voegwoorden:
  • Hij kreeg die dag cadeaus, omdat hij jarig was.
  • Ik houd van Nederlands eten, maar niet van erwtensoep.

Slide 11 - Slide

This item has no instructions

Een komma na de aanhef in een brief of e-mail:
Beste Jan,
Geachte mevrouw,

Slide 12 - Slide

This item has no instructions

Puntkomma
-Je gebruikt hem tussen twee zinnen die sterk bij elkaar horen.
-Hij zit daarom tussen een punt en een komma in.
-Na een puntkomma komt er een kleine letter.

  • De temperatuur is laag op dit moment; we hebben niet vaak zo'n koude aprilmaand.

Slide 13 - Slide

This item has no instructions

Ze zeiden dat het mooi weer zou zijn maar het regent.

Waar moet de komma?
A
Voor 'maar'
B
Achter 'maar'
C
Voor 'dat'
D
Achter 'dat'

Slide 14 - Quiz

This item has no instructions

We nemen morgen de trein naar Zandvoort- we gaan naar het strand.

Wat hoort er op de plaats van het streepje?
A
puntkomma
B
punt

Slide 15 - Quiz

This item has no instructions

Als je de klas uit wilt- moet je het eerst vragen.

Op de plaats van het streepje hoort een
A
dubbele punt
B
komma
C
punt
D
puntkomma

Slide 16 - Quiz

This item has no instructions

Ik dacht- ik wil nu naar huis!

Op de plaats van het streepje hoort een
A
dubbele punt
B
komma
C
punt
D
puntkomma

Slide 17 - Quiz

This item has no instructions

Aanhalingstekens:
Als je letterlijk opschrijft wat iemand gezegd heeft.

  • De buurvrouw vroeg: "Wil je een pak melk voor me meebrengen?"
  • De buurvrouw vroeg of ik een pak melk voor haar wilde meebrengen.

Slide 18 - Slide

This item has no instructions

De verdachte vroeg: "Of hij een telefoontje mocht plegen."
A
Dit is goed.
B
Dit is fout.

Slide 19 - Quiz

Een andere keer gaan we wat meer in op de aanhalingstekens. Van belang voor rapporteren.

Slide 20 - Slide

This item has no instructions

Slide 21 - Slide

This item has no instructions

Slide 22 - Slide

This item has no instructions

Slide 23 - Slide

This item has no instructions

Slide 24 - Slide

This item has no instructions