Formatieve toets grammaire chapitre 4

Formatieve toets grammaire chap 4
1 / 32
next
Slide 1: Slide
FransMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

This lesson contains 32 slides, with interactive quizzes and text slide.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Formatieve toets grammaire chap 4

Slide 1 - Slide

Wat is goed?
A
nous mettez tous un jean bleu
B
nous mettons tous un jean bleu

Slide 2 - Quiz

Wat is goed?
A
Elle met un Tshirt rouge
B
Elle mets un Tshirt rouge

Slide 3 - Quiz

Wat is goed?
A
Je met un pull noir
B
Je mets un pull noir

Slide 4 - Quiz

Wat is goed?
A
Elles mettez une jupe courte
B
Elles mettent une jupe courte

Slide 5 - Quiz

Wat is goed?
A
Tu mets ton pull bleu?
B
Tu met ton pull bleu?

Slide 6 - Quiz

Wat is goed?
A
Il mets toujours des baskets
B
Il met toujours des baskets

Slide 7 - Quiz

Wat is goed?
A
Vous mettez aussi une casquette?
B
Vous mettons aussi une casquette?

Slide 8 - Quiz

Wat is goed?
A
Ma soeur mets une jupe horrible!
B
Ma soeur met une jupe horrible!

Slide 9 - Quiz

Maak de zin ontkennend
Elle achète souvent des vêtements

Slide 10 - Open question

Maak de zin ontkennend
Les baskets sont en solde

Slide 11 - Open question

Maak de zin ontkennend
Il aime les jeans

Slide 12 - Open question

Maak de zin ontkennend
Vous mettez un costume?

Slide 13 - Open question

Maak de zin ontkennend
Nous regardons les mannequins

Slide 14 - Open question

vul het bezittelijk voornaamwoord in
C'est ( mijn) chambre

Slide 15 - Open question

vul het bezittelijk voornaamwoord in
C'est (jouw) père?

Slide 16 - Open question

vul het bezittelijk voornaamwoord in
Regarde (mijn) mère!

Slide 17 - Open question

vul het bezittelijk voornaamwoord in
Ce sont (jullie) vêtements?

Slide 18 - Open question

vul het bezittelijk voornaamwoord in
Elle parle à (onze) prof

Slide 19 - Open question

vul het bezittelijk voornaamwoord in
Je n'aime pas (haar) frères

Slide 20 - Open question

vul het bezittelijk voornaamwoord in
Je détese (mijn) nom.

Slide 21 - Open question

vul het bezittelijk voornaamwoord in
C'est (jouw) ami?

Slide 22 - Open question

Wat is juist?
A
J'habite dans une grand maison
B
J'habite dans une grande maison

Slide 23 - Quiz

Wat is juist?
A
J'aime le pull bleu
B
J'aime le pull bleue

Slide 24 - Quiz

Wat is juist?
A
Elle achète 2 jupes grises
B
Elle achète 2 jupes gris

Slide 25 - Quiz

Wat is juist?
A
Nous avons une petit soeur
B
Nous avons une petite soeur

Slide 26 - Quiz

Wat is juist?
A
Vous avez un grand jardin?
B
Vous avez un grande jardin?

Slide 27 - Quiz

Wat is juist?
A
La maison a 4 grandes chambres
B
La maison a 4 grands chambres

Slide 28 - Quiz

Wat is juist?
A
C'est un petit ville
B
C'est une petite ville

Slide 29 - Quiz

Wat is juist?
A
Ma valise est vert
B
Ma valise est verte

Slide 30 - Quiz

Wat is juist?
A
il met un blouson gris
B
il met un blouson grise

Slide 31 - Quiz

Wat is juist?
A
Les baskets sont chers
B
Les baskets sont chères

Slide 32 - Quiz