H3 Woche 51

Herzlich willkommen
Woche 51
1 / 47
next
Slide 1: Slide
DuitsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 5

This lesson contains 47 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

Herzlich willkommen
Woche 51

Slide 1 - Slide

Die Planung
- Video über Weihnachten
- Fälle & Präpositionen
- Poster?

Slide 2 - Slide

Kurzes Video über Weihnachten

Slide 3 - Slide

Fragen zum Video
1. Wo findet der älteste Weihnachtsmarkt Deutschlands statt?
2. Was verkaufen sie auf dem Weihnachtsmarkt?
3. Welches Essen/Trinken verkaufen sie auf dem Weihnachtsmarkt?
4. Wie ist der Weihnachtsmarkt entstanden?

Slide 4 - Slide

Slide 5 - Video

Naamvallen
1. Naamval = 

3. Naamval =

4. Naamval =

Slide 6 - Slide

Hoe bepaal je de naamval?
V - voorzetsel
O - ontleden
N - naamval
G - geslacht
S - systeem (der/ein-Gruppe)
U - uitgang

Slide 7 - Slide

Der-Gruppe
mannelijk
vrouwelijk
onzijdig
meervoud
1 Nominativ
der 
Mann
die
Frau
das 
Kind
die
Kinder
3 Dativ
dem
Mann
der 
Frau
dem 
Kind
den
Kindern
4 Akkusativ
den 
Mann
die 
Frau
das
Kind
die
Kinder

Slide 8 - Slide

Ein-Gruppe
mannelijk
vrouwelijk
onzijdig
meervoud
1 Nominativ
ein 
Mann
ein-e
Frau
ein 
Kind
kein-e
Kinder
3 Dativ
ein-em
Mann
ein-er 
Frau
ein-em 
Kind
kein-en
Kindern
4 Akkusativ
ein-en 
Mann
ein-
Frau
ein
Kind
kein-e
Kinder

Slide 9 - Slide

Voorzetsels
Voorzetsels met een vaste naamval:

3e: aus, bei, mit, nach, seit, von, zu, gegenüber, außer, entgegen

4e: durch, für, gegen, ohne, um, bis, entlang 

Slide 10 - Slide

Eselsbrücke
4e naamval: GOUDFEB

3e naamval: ????

Slide 11 - Slide

De betekenis
3e naamval:
aus = uit
bei = bij
mit = met
nach = na, naar
von = van, door
zu = naar (bij personen)

Slide 12 - Slide

De betekenis
4e naamval:
durch = door
für = voor
ohne = zonder
um = om
bis = tot
gegen = tegen

Slide 13 - Slide

Nu eerst even oefenen
sleep de juiste vertaling naar het juiste voorzetsel

Slide 14 - Slide

uit
naar (personen)
van, door
na, naar
bij
sinds
met
von
zu
seit
nach
mit
bei
aus

Slide 15 - Drag question

door
tot
zonder
tegen
om
voor
bis
um
ohne
für
gegen
durch

Slide 16 - Drag question

Geen voorzetsel?
onderwerp = 1e naamval
meewerkend voorwerp = 3e naamval
lijdend voorwerp = 4e naamval

Slide 17 - Slide

Welk zinsdeel staat in de 1e naamval?
A
Onderwerp
B
Meewerkend voorwerp
C
Lijdend voorwerp

Slide 18 - Quiz

Stel er staat geen voorzetsel in de zin, wanneer gebruik je dan de 3e naamval?
A
onderwerp
B
meewerkend voorwerp
C
lijdend voorwerp

Slide 19 - Quiz

Stel er staat geen voorzetsel in de zin, welk zinsdeel gebruik je dan in de 4e naamval?
A
onderwerp
B
meewerkend voorwerp
C
lijdend voorwerp

Slide 20 - Quiz

Der-Gruppe
Woorden die als de woorden der/die/das worden vervoegd. Deze worden namelijk in de derde en vierde naamval anders vervoegd.

Slide 21 - Slide

Ein-Gruppe
De woorden in de ein-Gruppe zijn de bezittelijke voornaamwoorden + ein & kein. Weet je ze nog?


Slide 22 - Slide

Der- und ein-Gruppe
Der-Gruppe: bepaalde lidwoorden  = der, die, das etc. + dies- (deze), jed- (ieder), jen- (die), manch- (sommige), solch- (zulke), welch- (welke), all- (alle)

Ein-Gruppe: onbepaalde lidwoorden + de bezittelijke voornaamwoorden = mein- (mijn), dein- (jouw), sein- (zijn), ihr- (haar), unser- (onze), euer- (jullie), ihr- (hun), Ihr- (uw)

Slide 23 - Slide

Proefzin stap voor stap
Het gaat om de zin:
Mit ...... (de) Lehrerin habe ich gestern gesprochen.

Slide 24 - Slide

Stap 1
Staat er een voorzetsel in de zin?

Slide 25 - Slide

Mit ...... (de) Lehrerin habe ich gestern gesprochen.
A
nee
B
ja

Slide 26 - Quiz

Mit ...... (de) Lehrerin habe ich gestern gesprochen.
Wat is het voorzetsel?
A
mit
B
de
C
Lehrerin
D
gesprochen

Slide 27 - Quiz

Stap 2
Bij welke naamval hoort dit voorzetsel?

Slide 28 - Slide

Mit ...... (de) Lehrerin habe ich gestern gesprochen.
A
1e naamval
B
3e naamval
C
4e naamval

Slide 29 - Quiz

Stap 3
Hoort het woord bij de der- of bij de ein- Gruppe = schema

Slide 30 - Slide

Mit ...... (de) Lehrerin habe ich gestern gesprochen.
A
der-Gruppe
B
ein-Gruppe

Slide 31 - Quiz

Stap 4
Wat is het geslacht van het zelfstandig naamwoord na het te vertalen woord?

Slide 32 - Slide

Mit ...... (de) Lehrerin habe ich gestern gesprochen.
A
mannelijk
B
vrouwelijk
C
onzijdig
D
meervoud

Slide 33 - Quiz

Stap 5
Wat wordt dan de juiste vertaling van het woord "de"?


Slide 34 - Slide

Mit ...... (de) Lehrerin habe ich gestern gesprochen.
Spick-o-thek
A
dem
B
die
C
den
D
der

Slide 35 - Quiz

Stappenplan ten einde
 Om er even mee te oefenen heb ik nog een aantal open vragen waarin je zelf het juiste antwoord in moet typen. Hierbij hoef je geen hoofdletters te gebruiken.

Let op: kijk altijd naar het eerste woord, niet naar het bijvoegelijk naamwoord. Dat doet er niet toe.

Slide 36 - Slide

Durch ... (de) Mann habe ich die Prüfungen geschafft.

Slide 37 - Open question

Für ..... (mijn) Sohn habe ich Nachhilfe organisiert

Slide 38 - Open question

Nach ... (de) Schule (v) spiele ich Fußball.

Slide 39 - Open question

Zu .... (mijn) Kinder.. (mv) bin ich immer streng.
Let op, hier moet je ook het znw invullen!

Slide 40 - Open question

Um ... (een) guten Blick (m) zu bekommen brauchen wir eine Übersicht.

Slide 41 - Open question

Poster erstellen/Erklärung

Slide 42 - Slide

Wortstellung
Meistens wie im Niederländischen

3 Ausnahmen

Slide 43 - Slide

1. Ausnahme
Bij een samengesteld werkwoord of bij werkwoorden die bij het gezegde horen, staat de persoonsvorm vooraan in de zin. Het tweede deel staat helemaal achteraan. In het Nederlands kan
het allebei. In het Duits kan het dus alleen op deze manier. 

1. Ich gehe gerne mit meinen Freunden spazieren.
2. Er hat nichts von seinen Fehlern gelernt. 

Slide 44 - Slide

2. Ausnahme
Als er twee hele werkwoorden aan het eind van de zin staan, staat het modale werkwoord altijd achteraan. In het Nederlands is dit andersom.

Ich habe ihn nicht besuchen können.


Slide 45 - Slide

3. Ausnahme
In samengestelde zinnen (hoofdzin + bijzin) is de keuze van plaatsing van werkwoorden in het Nederlands vrij, in het Duits niet. In het Nederlands kan de persoonsvorm in de bijzin
achteraan staan, in het Duits moet die achteraan staan.

Er weiß, dass ich dich gesehen habe.
Ich freue mich, dass ich dich morgen sehen kann.

Slide 46 - Slide

Präpositionen & Fälle
Poster erstellen >> was sind die Regeln?

Seite 83-85

Oder: mach Aufgabe 40-41-42-43-44 (S. 83-85)

Slide 47 - Slide