2 tl/h Biologie 5.2 Chromosomen en Genen

Je kunt omschrijven wat het genotype en het fenotype zijn.
Je kunt uitleggen dat cellen alleen de erfelijke informatie gebruiken die ze nodig hebben.
Je kunt uitleggen hoe elk van de ouders 50% van de chromosomen levert.
Je kunt uitleggen dat bij mensen het geslacht wordt bepaald door de geslachtschromosomen.
5.2 bladzijde 115
Biologie
Vanaf bladzijde 118
Opdracht 1 tot en met 9
Vanaf bladzijde 118 
Opdracht 1 tot en met 9
1 / 12
next
Slide 1: Slide
BiologieVoortgezet speciaal onderwijsLeerroute 2

This lesson contains 12 slides, with text slides.

Items in this lesson

Je kunt omschrijven wat het genotype en het fenotype zijn.
Je kunt uitleggen dat cellen alleen de erfelijke informatie gebruiken die ze nodig hebben.
Je kunt uitleggen hoe elk van de ouders 50% van de chromosomen levert.
Je kunt uitleggen dat bij mensen het geslacht wordt bepaald door de geslachtschromosomen.
5.2 bladzijde 115
Biologie
Vanaf bladzijde 118
Opdracht 1 tot en met 9
Vanaf bladzijde 118 
Opdracht 1 tot en met 9

Slide 1 - Slide

Chromosomen 
Alle cellen van planten en dieren hebben een celkern. De celkern regelt wat er in de cel gebeurt. In de celkern liggen chromosomen. Dit zijn lange, dunne draden. Mensen hebben in elke celkern 46 chromosomen.

Slide 2 - Slide

Het aantal chromosomen zegt niks over de intelligentie van een organisme. Het is slechts de hoeveelheid DNA waarover de informatie is verdeeld. 

Slide 3 - Slide

Slide 4 - Slide

DNA bevat de 'streepjescodes' van al je erfelijke eigenschappen

Slide 5 - Slide

 Een cel van een mens bevat 46 chromosomen. Die chromosomen komen in paren voor. Je hebt dus 23 paren chromosomen in een celkern.
De beide chromosomen van een paar bestaan
uit dezelfde genen en bevatten dus informatie
voor dezelfde erfelijke eigenschappen.
Bijvoorbeeld: op beide chromosomen van
paar nummer 15 liggen genen met informatie
voor de oogkleur.

Slide 6 - Slide

Het 23e paar vormt de geslachtschromosomen. 
Bij een vrouw zijn de geslachtschromosomen gelijk aan elkaar. Een vrouw heeft twee X-chromosomen (XX). Bij een man zijn de geslachtschromosomen verschillend. 
Een man heeft een X- en een Y-chromosoom

Slide 7 - Slide

 Intersekse
Heel af en toe wordt een meisje geboren met XY-chromosomen of een jongen met XX-chromosomen. Dit zijn vormen van intersekse.
Soms blijkt pas in de puberteit dat een persoon intersekse is.


De baby heeft dan zowel mannelijke als vrouwelijke geslachtskenmerken, of de geslachtskenmerken verschillen van de norm. 
Dat gebeurt in Nederland gemiddeld één keer per week. (gemiddeld ongeveer 3260 geboortes per week)

Slide 8 - Slide

Verschillende informatie
De meeste bandjes hebben ook dezelfde kleur. Dat betekent dat de informatie op beide chromosomen gelijk is. Bijvoorbeeld: beide chromosomen bevatten de informatie voor tien vingers (niet negen of elf).
Soms is de kleur van de bandjes verschillend. Op die plaats verschilt de informatie op de chromosomen. Het ene chromosoom bevat bijvoorbeeld de informatie voor bruine ogen, het andere voor blauwe ogen.

Slide 9 - Slide

Bevruchting
 In geslachtscellen komen de chromosomen niet in paren voor maar enkelvoudig. Een geslachtscel van een mens bevat dus geen 46 chromosomen, maar slechts 23. Een geslachtscel bevat één chromosoom van elk chromosomenpaar.
Bij bevruchting versmelten de kern van een zaadcel en de kern van een eicel met elkaar.
Van elk chromosomenpaar is dan één chromosoom afkomstig van de moeder en één van de vader.

Slide 10 - Slide

De informatie op de twee chromosomen van een paar kan verschillend zijn. Welke informatiein het fenotype tot uiting komt, hangt af van welk gen het sterkst is.

Slide 11 - Slide

Slide 12 - Slide