Introductie tot cellen

Plattegrond
Ga zitten volgens de plattegrond.

1 / 32
next
Slide 1: Slide

This lesson contains 32 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

Items in this lesson

Plattegrond
Ga zitten volgens de plattegrond.

Slide 1 - Slide

Welkom bij biologie
zorg dat je kan inloggen op lessonUp: 
gy: 

Slide 2 - Slide

WELKOM!!
Inloggen LessonUp
Voorstellen
Afspraken
Uitleg
Zelfstandig werken

Slide 3 - Slide

Slide 4 - Slide

Voorstellen
Wie ben ik?

Wie ben jij?

Slide 5 - Slide

Afspraken
Afspraken

Slide 6 - Slide

Afspraken
Neem altijd je binas en een werkende laptop mee. 
Laptops dicht als ik aan het woord ben. (of je wel of niet ingelogd bent)
Telefoon op stil/uit in de kluis of het ligt thuis. 
Na binnenkomst van de les pak je jouw laptop erbij en ga je naar LessonUp
We gaan op een respectvolle manier met elkaar om. 
Steek je hand op als je iets wilt vragen/zeggen.
Het is niet toegestaan om te eten of te drinken in het lokaal. 

Slide 7 - Slide

Slide 8 - Video

Cellen
Cellen zijn kleine bouwstenen van organismen.
Alles wat leeft bestaat uit cellen.
Er zijn veel verschillende cellen.

Slide 9 - Slide

Verschillende soorten cellen hebben een verschillende vorm omdat ze een verschillende functie hebben

Slide 10 - Slide

Dierlijke Cellen

Slide 11 - Slide

Plantaardige cellen

Hebben extra celonderdelen:
  • Vacuole: blaasje gevuld met vocht, opslag van stoffen en stevigheid
  • Plastiden: korrels met speciale functie
    (bladgroenkorrels, kleurstofkorrels, zetmeelkorrels)
  • Celwand: laag om celmembraan, zorgt voor stevigheid. Is eigenlijk geen onderdeel van de cel maar tussencelstof!

Slide 12 - Slide

 Cellen van planten en dieren

Slide 13 - Slide

Celorganellen

Delen van een cel die een eigen functie hebben, noem je celorganellen
Bijvoorbeeld: celkern, vacuole, plastiden

Slide 14 - Slide

Dierlijke cel (BiNaS 79C)

Slide 15 - Slide

vragen
VRAGEN? 

Slide 16 - Slide


Wat is waar?
A
Cel 1: Plantaardige cel Cel 2: Dierlijke cel
B
Cel 1: Bacterie cel Cel 2: Dierlijke cel
C
Cel 1: Dierlijke cel Cel 2: Plantaardige cel
D
Cel 1: Schimmel cel Cel 2: Plantaardige cel

Slide 17 - Quiz

Deze cel heeft een celkern en een celwand. Wat voor cel kan het zijn?
A
dierlijke cel
B
plantaardige cel
C
prokaryote cel
D
virus cel

Slide 18 - Quiz

Welke cel heeft cytoplasma?
A
Plantaardige cel
B
Dierlijke cel
C
Plantaardige en dierlijke cellen
D
Geen van beiden

Slide 19 - Quiz

Sleep het organel naar de juiste afbeelding
Alleen Plantencel
Planten- en dierlijke cel
Celkern
celmembraan
Plastide
Celwand
Cytoplasma
Vacuole
Kernmembraan

Slide 20 - Drag question

Wat heeft een plantencel wel
wat een dierlijke cel niet heeft?
A
celkern
B
cytoplasma
C
celmembraan
D
bladgroenkorrels

Slide 21 - Quiz

Hoe heet het vlies om een dierlijke cel heen?
A
cytoplasma
B
celmembraan
C
celwand
D
celorganel

Slide 22 - Quiz

Celkern
Vacuole
Bladgroenkorrel
Cytoplasma
Celmembraan
Celwand

Slide 23 - Drag question



Een grote vacuole bevindt zich in
A
een plantaardige cel
B
een dierlijke cel

Slide 24 - Quiz

timer
3:00
Dierlijke cel
Celkern
Celwand
mitochondria
celmembraan
cytoplasma
Bladgroenkorrel
Celkern
celmembraan
plantaardige cel

Slide 25 - Drag question

Om het celplasma zit een dun vlies
dat noem je het
A
celmembraan
B
cytoplasma
C
celkern
D
celwand

Slide 26 - Quiz

Plantaardige cel
Dierlijke cel
Celmembraan
Celmembraan
Celwand
Celkern
Celkern
Celplasma
Celplasma
Vacuole
Bladgroenkorrel

Slide 27 - Drag question

Welke onderdelen van
deze plantaardige cel komen
ook bij dierlijke cellen voor?
A
1, 2 en 5
B
1, 3 en 5
C
2, 3 en 6
D
2, 5 en 6

Slide 28 - Quiz

Het celmembraan......
A
kan sommige stoffen doorlaten
B
kan alle stoffen doorlaten
C
is een dik stevig vlies
D
regelt alles wat er in een cel gebeurt

Slide 29 - Quiz

Om het celplasma zit een dun vlies
dat noem je het
A
celmembraan
B
cytoplasma
C
celkern
D
celwand

Slide 30 - Quiz

.
de vorm van een 
cel heeft te maken met ....
A
de functie
B
hoe groot de celkern is
C
wat voor celplasma erin zit
D
hoe dik het celmembraan is

Slide 31 - Quiz

Met welk nummer wordt er een vacuole aangewezen?
A
1
B
2
C
4
D
6

Slide 32 - Quiz