4.3: Tekstverbanden

H4.3:
1 / 17
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

This lesson contains 17 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

H4.3:

Slide 1 - Slide

Maar eerst even terug naar vorige week:

Slide 2 - Slide

timer
1:00
Alinea --> een deel van een tekst, onderscheiden door witregels of inspringingen. -->  deelonderwerpen!
                    
Inleiding --> de aankondiging van een tekst.
Middenstuk --> de kern, daar waar de deelonderwerpen worden behandeld.
Slot --> de afsluiting van het verhaal. 
Wat weet je nog van de structuur van een tekst?

Slide 3 - Mind map

Onderwerp van de tekst wordt beschreven. Je wordt nieuwsgierig gemaakt
Conclusie trekken, samenvatting van de tekst geven
Je krijgt in verschillende alinea's meer informatie over het onderwerp (deelonderwerpen).
Inleiding
Kern
Slot

Slide 4 - Drag question

H4.C:

Slide 5 - Slide

Welk woord past er op de puntjes?

... mijn vader drie keer gevallen was, durfde hij niet meer te schaatsen.
A
Hoewel
B
Nadat
C
Zoals
D
Bovendien

Slide 6 - Quiz

Welk woord past er op de puntjes?

Ik vind pretparken niet leuk. ... word ik misselijk als ik rondjes draai en ... heb ik hoogtevrees.
A
Echter - ook
B
Bovendien - later
C
Allereerst - ook
D
Ondanks dat - niet alleen

Slide 7 - Quiz

Welk woord past er op de puntjes?

Ik durf niet in die snelle achtbaan, ... mijn broertje is een echte waaghals.
A
toch
B
hoewel
C
zoals
D
maar

Slide 8 - Quiz

Signaalwoorden en Tekstverbanden
Signaalwoorden zijn woorden die een tekst begrijpelijker maken.
Met deze woorden leg je verbanden tussen zinnen en alinea’s. Ze geven de lezer een ‘signaal’ (een teken), bijvoorbeeld: en, maar, toen, want, tenzij, zo, ten slotte. Signaalwoorden helpen de lezer dus door signalen te geven over hoe hij de tekst moet lezen.
Als je signaalwoorden verkeerd gebruikt, zal de lezer de tekst niet kunnen begrijpen.
Voorbeeld
Begrijpelijk:
Mijn fietslicht was kapot, daarom kreeg ik een bekeuring.
Niet begrijpelijk, vreemd:
Mijn fietslicht was kapot, toch kreeg ik een bekeuring.

Slide 9 - Slide

Slide 10 - Slide

Slide 11 - Slide

Slide 12 - Slide

Tijd
Opsomming
Tegenstelling
Voorbeeld
Nadat mijn vader drie keer gevallen was, durfde hij niet meer te schaatsen.
Ik vind pretparken niet leuk. Allereerst word ik misselijk als ik rondjes draai en ook heb ik hoogtevrees.
Ik durf niet in die snelle achtbaan, maar mijn broertje is een echte waaghals.
Frisdranken zoals cola en sinas bevatten vaak erg veel suiker.

Slide 13 - Drag question

Stel 1 vraag over iets dat je deze les nog niet zo goed hebt begrepen.

Slide 14 - Open question


De rest van deze les ga ik... 
De huiswerkopdrachten maken
Lezen in mijn leesboek

Slide 15 - Poll

Aan de slag
Wat

Maken: opdr. 4 t/m 15 (blz. 80)
Minimaal af deze les: 4, 5 en 6. Wat niet af is, is huiswerk  voor donderdag.

Hoe
Eerste 15 minuten individueel, in stilte.
Als de timer afgelopen is mag je zachtjes overleggen met je buurman/buurvrouw


Hulp nodig? 
Steek je vinger op, dan kom ik langs.


Klaar?
Controleer je antwoorden met het antwoordblad in Magister.Learn
Maak daarna je fictieopdracht af
Ga dan extra oefeningen maken in Kern 


timer
10:00

Slide 16 - Slide

Lesdoelcheck

Leg in je eigen woorden uit:
  • Welke tekstverbanden ken je?
  • Welke signaalwoorden horen daarbij?



Volgende les: Oefenen

Slide 17 - Slide