Tekstverbanden

1 / 15
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

This lesson contains 15 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

timer
1:00
Alinea --> een deel van een tekst, onderscheiden door witregels of inspringingen. -->  deelonderwerpen!
                    
Inleiding --> de aankondiging van een tekst.
Middenstuk --> de kern, daar waar de deelonderwerpen worden behandeld.
Slot --> de afsluiting van het verhaal. 
Wat weet je nog van de structuur van een tekst?

Slide 2 - Mind map

Onderwerp van de tekst wordt beschreven. Je wordt nieuwsgierig gemaakt
Conclusie trekken, samenvatting van de tekst geven
Je krijgt in verschillende alinea's meer informatie over het onderwerp.
Inleiding
Kern
Slot

Slide 3 - Drag question

Slide 4 - Slide

Welk woord past er op de puntjes?

... mijn vader drie keer gevallen was, durfde hij niet meer te schaatsen.
A
Hoewel
B
Nadat
C
Zoals
D
Bovendien

Slide 5 - Quiz

Welk woord past er op de puntjes?

Ik vind pretparken niet leuk. ... word ik misselijk als ik rondjes draai en ... heb ik hoogtevrees.
A
Echter - ook
B
Bovendien - later
C
Allereerst - ook
D
Ondanks dat - niet alleen

Slide 6 - Quiz

Welk woord past er op de puntjes?

Ik durf niet in die snelle achtbaan, ... mijn broertje is een echte waaghals.
A
toch
B
hoewel
C
zoals
D
maar

Slide 7 - Quiz

Signaalwoorden en Tekstverbanden
Signaalwoorden zijn woorden die een tekst begrijpelijker maken.
Met deze woorden leg je verbanden tussen zinnen en alinea’s. Ze geven de lezer een ‘signaal’ (een teken), bijvoorbeeld: en, maar, toen, want, tenzij, zo, ten slotte. Signaalwoorden helpen de lezer dus door signalen te geven over hoe hij de tekst moet lezen.
Als je signaalwoorden verkeerd gebruikt, zal de lezer de tekst niet kunnen begrijpen.
Voorbeeld
Begrijpelijk:
Mijn fietslicht was kapot, daarom kreeg ik een bekeuring.
Niet begrijpelijk, vreemd:
Mijn fietslicht was kapot, toch kreeg ik een bekeuring.

Slide 8 - Slide

Slide 9 - Slide

Slide 10 - Slide

Slide 11 - Slide

Tijd
Opsomming
Tegenstelling
Voorbeeld
Nadat mijn vader drie keer gevallen was, durfde hij niet meer te schaatsen.
Ik vind pretparken niet leuk. Allereerst word ik misselijk als ik rondjes draai en ook heb ik hoogtevrees.
Ik durf niet in die snelle achtbaan, maar mijn broertje is een echte waaghals.
Frisdranken zoals cola en sinas bevatten vaak erg veel suiker.

Slide 12 - Drag question

Ga naar deze site om te oefenen:
https://maken.wikiwijs.nl/76964/

1. Ga naar 'wat weet je al' en maak de oefening
2. Ga dan naar de uitleg en bekijk het filmpje:


Slide 13 - Slide

Stel 1 vraag over iets dat je deze les nog niet zo goed hebt begrepen.

Slide 14 - Open question

Lesdoelcheck

Leg in je eigen woorden uit:
  • Welke tekstverbanden ken je?
  • Welke signaalwoorden horen daarbij?



Slide 15 - Slide