Lean toets theorie

Lean toets 
Theorie
1 / 41
next
Slide 1: Slide
InformatiemanagementHBOStudiejaar 3

This lesson contains 41 slides, with interactive quizzes and text slide.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Lean toets 
Theorie

Slide 1 - Slide

Bij welk automerk is "Lean" ontstaan?
A
Opel
B
Hyundai
C
Toyota
D
Honda

Slide 2 - Quiz

Met welke techniek visualiseer je proces-stappen en verantwoordelijkheden?
A
Fishbone
B
VSM
C
Flowchart
D
Swimlane

Slide 3 - Quiz

Met welke techniek maak je de frequentie van oorzaken duidelijk zichtbaar?
A
Pareto chart
B
Control chart
C
Histogram
D
Boxplot

Slide 4 - Quiz

De 'reden voor actie' voor je project maak je zelfstandig
A
Juist, jij hebt je belt behaald, dus jij bepaalt
B
Onjuist, de opdrachtgever schrijft de reden voor actie
C
Onjuist, jij bent projectleider, maar je betrekt betrekt de opdrachtgever
D
Onjuist, je laat het afhangen van de ambities van je team

Slide 5 - Quiz

De meest optimale procesinrichting is op basis van....
A
Batch
B
Push
C
Pull
D
Flow

Slide 6 - Quiz

Welke techniek helpt bij het prioriteren van oplossingen?
A
Fishbone
B
PICK-Chart
C
Affiniteiten diagram
D
Brainstorm

Slide 7 - Quiz

Wat is de eerste van de vijf principes van lean?
A
Blijf streven naar perfectie, met iedereen
B
Identificeer en verwijder waste
C
Klant bepaald de waarde
D
Laat de waarde stromen

Slide 8 - Quiz

Laat de waarde stromen (Flow)
Klant bepaalt de waarde
Continu verbeteren Perfectie  Kaizen
Waardestroom: Visualiseer Identificeer waardestroom & elimineer waste
Lever op vraag (Pull i.p.v. Push)

Slide 9 - Drag question

PDCA
TOC
DMAIC
Agile/
Scrum
Six Sigma
Lean
Define, Measure, Analyze, Improve en control
Wil alert reageren op verandering, snelle productontwikkeling 
Vermindert defecten, focus op verbeteren van de kwaliteit van het product voor de klant
Plan
DO
Check
Act
Vermindert verspillingen, focus op proces wat toegevoegde waarde heeft voor de klant
Om processen te versnellen moet alle aandacht naar bottleneck

Slide 10 - Drag question

Value Add
Waarde toevoegen
Bussiness value add
Non-value add
Noodzakelijk en belangrijk voor bedrijf. (Bijvoorbeeld wet- en regelgeving)
Alles wat tijd en middelen gebruikt en niet direct waarde toevoegt voor de klant.
Elke activiteit die direct iets toevoegt voor de klant (wil ervoor betalen/competitief voordeel)

Slide 11 - Drag question

T
I
M
I
W
O
O
D
Defects
Inventory
Transport
Motion
Overproduction
Overporcessing (maak het simpel)
Ignore (Intelligentie negeren)
Waiting

Slide 12 - Drag question

Waarom is standaardiseren goed?

A
Streven naar perfectie (Kaizen)
B
Business value add
C
Creëer continue flow
D
Om verspilling (MUDA) tegen te gaan

Slide 13 - Quiz

Als je op internet een formulier invult waarbij je bij geboortedatum je naam invult, kom je niet verder. Dit noemen we "automatische stop" het is ingebouwd dat je na deze "fout" niet verder kunt. Wat is de Japanse benaming?
A
Judoka
B
Jidoka
C
Dojoki
D
Jodika

Slide 14 - Quiz

Er zijn 8 vormen van verspilling, hoe heet dit in het Japans?
Overproductie (risico op houdbaarheid: uitverkoop)
Wachtende medewerkers
Overbodig transport (Teams te ver uit elkaar)
Onnodige bewerkingen (onnodig lopen/ bewegen): Spaghetti- diagram)
Onnodige voorraden
Overbodige handelingen
Uitval/ fouten: Hoe later in proces, hoe duurder die wordt
Vaardigheden onbenut: Potentieel onbenut. Blije medewerkers kunnen hogere werkdruk aan.
A
Mura
B
Muda
C
Muri
D
Muur

Slide 15 - Quiz

Wat is overbelasting van machines en medewerkers (dat zorgt voor fouten en minder effectief werken)?
A
Mura
B
Muda
C
Muri
D
Muur

Slide 16 - Quiz

Wat is variatie, de grote "vijand" in Lean en van FLOW
A
Mura
B
Muda
C
Muri
D
Muur

Slide 17 - Quiz

De beste optie is om fouten helemaal te voorkomen, je herstelt fouten niet achteraf, maar je bouwt vooraf kwaliteit in het productontwerp. Wat is de Japanse benaming hiervan?
A
Poké Bowl
B
Yoke Poka
C
Poka Yoke
D
Poka Poke

Slide 18 - Quiz

Het kernprincipe van LEAN is continu blijven experimenteren of het sneller, beter of met minder middelen kan. Wat is de Japanse benaming hiervan?
A
Kaizer
B
Kaizen
C
ZenKai
D
ChangeGood

Slide 19 - Quiz

De werkvloer staat centraal bij LEAN. Ook (team)leiders dienen daarom meer op de werkvloer (zichtbaar) te zijn. Als er verstoringen zijn kunnen zijn direct optreden Hoe noemen we dit proces met een Japans woord?
A
Gemma
B
Gamma
C
Gemba
D
Gemab

Slide 20 - Quiz

Een 'Fishbone' gebruik je om zoveel mogelijk op te halen én op zoek te gaan naar de grootste pijnpunten.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 21 - Quiz

Welke 2 staten wil je bij Lean altijd onderzoeken?
A
Toekomstige en huidige staat
B
Gedroomde en perfecte staat
C
Huidige en gedroomde staat
D
Onhaalbare en gewenste staat

Slide 22 - Quiz

In welke 3 categorieën kun je verspilling (waste) onderscheiden?

Slide 23 - Open question

1
2
3
4
5
6
Analyseer de feiten
Meet de feiten
Genereer oplossingen
Controleer en borg
Definieer het probleem
Implementeer oplossingen

Slide 24 - Drag question

Fase 1 van Weerstand
Fase 2 van Weerstand
Fase 3 van Weerstand
Fase 4 van Weerstand
Ontkenning (Dit gaat niet over mij)
Verbinding (Ik ga er voor)
Zelfonderzoek (misschien toch iets voor mij)
Weerstand (Hakken in het zand)

Slide 25 - Drag question

Twijfelaars: Afwachtend, enige vorm van weerstand , wil eerst bewijs: 80% 
Onmiddellijk enthousiast/ voorlopers/ early adaptors (de ambassadeurs): 10% 
Willen echt niet meewerken. Hardnekkig weerstand: 10% 

Slide 26 - Drag question

Bij Lean zijn drie krachten cruciaal om mensen te laten veranderen
Urgentie
Ambitie
Interactie
Van weerstand naar verbinding
Geeft energie
Geeft richting

Slide 27 - Drag question

Beslisboom
Brainstorm
Kano
Met een groep medewerkers die direct betrokken zijn bij het probleem. Belangrijke om maximale ruimte te geven aan ideeën van iedereen. Ervaren gespreksleider is ook belangrijk.
In een aantal stappen van een primaire behoefte naar een specifieke behoefte. Vooral belangrijk dat je goed doorvraagt.
Hiermee krijg je inzicht in de product-eigenschappen waarvan je mag veronderstellen dat klanten ze belangrijk vinden. 

Slide 28 - Drag question

Delighters (eigenschappen van product waarmee je de klant verrast, omdat deze dit niet had verwacht. Bv. gratis reparatie) 
Dissatisfiers (verwachtingen waar een product in ieder geval aan moet voldoen. Bv. basis hygiëne). Klanttevredenheid daalt als dit niet in orde is. 
Satisfiers (Verwachtingen ten aanzien van product die klanttevredenheid verhogen. Meer is dus beter. 

Slide 29 - Drag question

Binnen Lean worden vier methodes toegepast om de échte oorzaak (de grond- oorzaak) van een probleem helder te krijgen. Sleep ze naar de juiste methode.
Probleemverkenning
Probleemverdieping

Slide 30 - Drag question

Tools om kwaliteit te meten
Verdeling zien van een serie getallen
Visualiseren van frequentie van oorzaken
Taart diagram
 Punt diagram
Combinatie van lijn en staafdiagram
Inzicht in spreiding en voorspelbaarheid van proces. 
Lijn
grafiek

Turf
lijsten
Staaf
diagram
 Inzicht in stabiliteit van proces (onder- en bovengrens)
Tally Chart
Pareto chart
Scatter plot
Bar chart
Pie chart
Stack plot
Histo
gram
Box plot
Control chart

Slide 31 - Drag question

Waar staan de letters VSM voor?

Slide 32 - Open question

Waar staan de letters SIPOC voor? (Engels)

Slide 33 - Open question

Welke beschrijving past het beste bij: Flow Chart
A
Geeft inzicht in bewegingen tijdens een proces
B
Geeft inzicht in samenhang processtappen en verantwoordelijkheden (rijtjes per verantwoordelijke en daarna samenhang in processtappen).
C
Geeft inzicht in samenhang van processtappen
D
Inzicht in contactmomenten tijdens een proces (altijd een maken voor huidige situatie en daarna eentje voor gewenste situatie).

Slide 34 - Quiz

Welke beschrijving past het beste bij: Swimlane
A
Geeft inzicht in bewegingen tijdens een proces
B
Geeft inzicht in samenhang processtappen en verantwoordelijkheden (rijtjes per verantwoordelijke en daarna samenhang in processtappen).
C
Geeft inzicht in samenhang van processtappen
D
Inzicht in contactmomenten tijdens een proces (altijd een maken voor huidige situatie en daarna eentje voor gewenste situatie).

Slide 35 - Quiz

Welke beschrijving past het beste bij: Spaghetti- diagram
A
Geeft inzicht in bewegingen tijdens een proces
B
Geeft inzicht in samenhang processtappen en verantwoordelijkheden (rijtjes per verantwoordelijke en daarna samenhang in processtappen).
C
Geeft inzicht in samenhang van processtappen
D
Inzicht in contactmomenten tijdens een proces (altijd een maken voor huidige situatie en daarna eentje voor gewenste situatie).

Slide 36 - Quiz

Welke beschrijving past het beste bij: Hand-off diagram
A
Geeft inzicht in bewegingen tijdens een proces
B
Geeft inzicht in samenhang processtappen en verantwoordelijkheden (rijtjes per verantwoordelijke en daarna samenhang in processtappen).
C
Geeft inzicht in samenhang van processtappen
D
Inzicht in contactmomenten tijdens een proces (altijd een maken voor huidige situatie en daarna eentje voor gewenste situatie).

Slide 37 - Quiz

Welke beschrijving past het beste bij Pick-chart
A
Prioriteiten stellen/ keuzes visualiseren. Meetinstrument om oplossingen te meten: x- as: impact y-as: Erfort/ inspanning
B
Helpt bij maken van keuzes: bepaal zelf de criteria en wegingsfactor hiervan. Meten met behulp van weegfactoren
C
Centrale thema’s ontdekken/ oplossingen clusteren (liefst door de groep)
D
Hiermee pik je er snel de beste beslissing uit

Slide 38 - Quiz

Welke beschrijving past het beste bij Pugh-matrix
A
Prioriteiten stellen/ keuzes visualiseren. Meetinstrument om oplossingen te meten: x- as: impact y-as: Erfort/ inspanning
B
Helpt bij maken van keuzes: bepaal zelf de criteria en wegingsfactor hiervan. Meten met behulp van weegfactoren
C
Centrale thema’s ontdekken/ oplossingen clusteren (liefst door de groep)
D
Hiermee weet je welke puch het snelste start

Slide 39 - Quiz

Welke beschrijving past het beste bij Affiniteiten diagram
A
Prioriteiten stellen/ keuzes visualiseren. Meetinstrument om oplossingen te meten: x- as: impact y-as: Erfort/ inspanning
B
Helpt bij maken van keuzes: bepaal zelf de criteria en wegingsfactor hiervan. Meten met behulp van weegfactoren
C
Centrale thema’s ontdekken/ oplossingen clusteren (liefst door de groep)
D
Waar je de meeste affiniteiten mee hebt zal gekozen worden

Slide 40 - Quiz

Visuele stuurmiddelen
Visuele hulpmiddelen 
Failsafe: Dwingen

Slide 41 - Drag question