Relatieve bijzinnen (2)

Relatieve bijzinnen 

met prepositie
1 / 16
next
Slide 1: Slide
NT2Beroepsopleiding

This lesson contains 16 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Relatieve bijzinnen 

met prepositie

Slide 1 - Slide

Relatieve bijzin zonder prepositie

Heb jij het koekje opgegeten? Het koekje lag hier. 
> Heb jij het koekje dat hier lag opgegeten?

Mijn buurvrouw is verhuisd. Ze woonde hier al 20 jaar.
> De buurvrouw die hier al 20 jaar woonde, is verhuisd.

Slide 2 - Slide

Relatieve bijzin zonder prepositie

Ik ben mijn laptop vergeten. Dat is erg lastig. 
> Ik ben mijn laptop vergeten, wat erg lastig is.

Slide 3 - Slide

Relatieve bijzin met prepositie
Dit is mijn auto. Ik heb 10 jaar in de auto gereden.
> Dit is mijn auto waarin ik 10 jaar gereden heb.

Ik ga morgen naar de stad. Ik vertelde je over de stad.
> Ik ga morgen naar de stad waarover ik je vertelde.

Slide 4 - Slide

Relatieve bijzin met prepositie
Dit is de pen. Ik schrijf altijd met de pen.
> Dit is de pen waarmee ik altijd schrijf.

Waar ligt het papier? Ik heb het nummer op het papier geschreven.
> Waar ligt het papier waarop ik het nummer heb geschreven?

Slide 5 - Slide

Relatieve bijzin met prepositie
Voor een plaats gebruik je alleen 'waar':
Dit is het dorp. Hij is opgegroeid in het dorp.
> Dit is het dorp waar hij is opgegroeid.

De winkel is dicht. Ik doe altijd boodschappen in deze winkel.
> De winkel waar ik altijd boodschappen doe, is dicht.

Slide 6 - Slide

Je kunt 'waar' en de prepositie scheiden
;
Daar ging de bus. Ik stond op de bus te wachten.
> Daar ging de bus waarop ik stond te wachten.
> Daar ging de bus waar ik op stond te wachten.

Slide 7 - Slide

Je kunt 'waar' en de prepositie scheiden

Het is een lastig onderwerp. De professor spreekt over het onderwerp.
> Het is een lastig onderwerp waarover de professor spreekt.
> Het is een lastig onderwerp waar de professor over spreekt.

Slide 8 - Slide

Volgorde van de bijzin
1. waar+prepositie - subject - rest - werkwoord(en)
(de krant) waarin het artikel over de nieuwe wet staat

2. waar - subject - rest - prepositie - werkwoord(en)
(de krant) waar het artikel over de nieuwe wet in staat

Slide 9 - Slide

De auto was kapot. Ik ben met de auto tegen de vangrail gereden.

Slide 10 - Open question

De vrouw werd gearresteerd. De vrouw had het horloge gestolen.

Slide 11 - Open question

De school wordt afgebroken. Ik heb 8 jaar op deze school gezeten.

Slide 12 - Open question

De journalist loopt gevaar. De journalist bevindt zich in het buitenland.

Slide 13 - Open question

De koning brengt een bezoek aan het ziekenhuis. De koning is veel in het nieuws.

Slide 14 - Open question

De keuken is erg vies. Van de keuken maken 12 studenten gebruik.

Slide 15 - Open question

Ik woon in een appartement. Er is veel ruimte in het appartement.

Slide 16 - Open question