Voornaamwoorden

Woordsoorten: voornaamwoorden
Leerdoelen:
  • Weten welke voornaamwoorden er zijn
  • De voornaamwoorden kunnen herkennen in zinnen  en benoemen
1 / 23
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

This lesson contains 23 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Woordsoorten: voornaamwoorden
Leerdoelen:
  • Weten welke voornaamwoorden er zijn
  • De voornaamwoorden kunnen herkennen in zinnen  en benoemen

Slide 1 - Slide

Persoonlijk voornaamwoord
Vervangt een zelfstandig naamwoord:​

Stefan leest een boek -->​ Hij leest een boek​

Mijn zus heeft mij een boek geleend.
Ik leen het uit aan een vriendin.





Slide 2 - Slide

Welke vier voornaamwoorden
heb je geleerd?

Slide 3 - Mind map

Persoonlijk voornaamwoord (pers.vn)

Slide 4 - Slide

Bezittelijk voornaamwoord
  • Geeft aan van wie iets is​
  • Staat voor het zelfstandig naamwoord
  • Staat op de plek van het lidwoord​


Dit is het boek --> Dit is haar boek​
​Heb jij het huiswerk niet af? --> Heb jij jouw huiswerk niet af?





Slide 5 - Slide

Bezittelijk voornaamwoord (bez.vn)

Slide 6 - Slide

Slide 7 - Video

Wederkerend voornaamwoord
Een wederkerend voornaamwoord verwijst naar het onderwerp.
         De kinderen
 haasten zich naar school.

Als je het vervangt/weglaat, verandert de betekenis van de zin.
         Zij wast zich elke ochtend <-> Zij wast elke ochtend.
         Hij scheert zich buiten. <-> Hij scheert buiten (de schapen).



Slide 8 - Slide

Wederkerend voornaamwoord (wdk.vn)

Slide 9 - Slide

Wederkerig voornaamwoord
Een wederkerig voornaamwoord verwijst naar
een onderwerp in het meervoud.
Er is een wederzijdse relatie: handeling met/voor elkaar.

Ze helpen elkaar met de taak.
Vrienden horen mekaar steeds te respecteren.



Slide 10 - Slide

Wederkerig voornaamwoord (wdkg.vn)
         elkaar
         mekaar

Slide 11 - Slide

Aanwijzend voornaamwoord
Een aanwijzend voornaamwoord wijst iets of iemand aan (ZN).
= bijvoeglijk verbruikt

Dat meisje heeft haar diploma gehaald. (dat, want het meisje)
Die jongen is erg verlegen. (die, want de jongen)
Zo'n grappige film heb ik nog nooit gezien. (telbaar ZN)
Zulk slecht winterweer vandaag! (ontelbaar ZN of meervoud)



Slide 12 - Slide

Aanwijzend voornaamwoord
Het kan ook verwijzen naar info die ervoor of erna gegeven wordt.
= zelfstandig gebruikt

 Jochen merkte zijn vriend op. Die kwam haastig aangefietst.
Dit wil ik nooit meer zien. Kauwgom in de klas is verboden!

Slide 13 - Slide

Aanwijzend voornaamwoord
Handig trucje:
Naar het-woorden verwijs je met dat of dit ​
Naar de-woorden verwijs je met die of deze​

Dat meisje heeft haar diploma gehaald. (dat, want het meisje)
Die jongen is erg verlegen. (die, want de jongen)
MAAR: dat jongetje -> verkleinwoord in het enkelvoud met DAT

Slide 14 - Slide

Aanwijzend voornaamwoord (aanw. vn)
Die
Deze
Dit
Dat
Zulk(e)
Zo'n

Slide 15 - Slide

Benoem de pers. vn in onderstaande zin:
Ik ken Jan wel, maar mijn ouders hebben hem nog nooit gezien.
A
Ik, Jan, ouders, hem
B
mijn, hem
C
Ik, hem
D
Ik

Slide 16 - Quiz

Hoeveel pers. vn staan er in de zin:
Wanneer ga je weer eens bij je oma op bezoek?
A
1
B
2
C
3
D
4

Slide 17 - Quiz

Haar jurk is haar te klein geworden.
Haar en haar = ?
A
1. Haar = pers. vn 2. haar = pers. vn
B
1. Haar = pers. vn 2. haar = bez. vn
C
1. Haar = bez. vn 2. haar = bez. vn
D
1. Haar = bez. vn 2. haar = pers. vn

Slide 18 - Quiz

Is die rode fiets niet van jou?
Wat is 'jou'?
A
bez. vn
B
pers. vn

Slide 19 - Quiz

Maak een zin met een pers. vn, een bez. vn en een aanw. vn.

Slide 20 - Open question

Sleep de onderstreepte woorden uit de zin naar het juiste voornaamwoord:
Jij hebt je vanochtend overslapen door die platte batterij.
pers. vn
wdk. vn
aanw. vn
je
jij
die

Slide 21 - Drag question

Ik ken de voornaamwoorden nu goed genoeg om ze op een toets te herkennen en te benoemen.
😒🙁😐🙂😃

Slide 22 - Poll

Extra uitleg nodig?
Je vindt nog oefeningen op Classroom met uitleg per woordsoort.

Je kan de leerstof ook opzoeken in je Vademecum.

Slide 23 - Slide