Voornaamwoorden!

Nederlands - A2/A3
Leg klaar: boek, schrift, pen 
1 / 39
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 2

This lesson contains 39 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Nederlands - A2/A3
Leg klaar: boek, schrift, pen 

Slide 1 - Slide

Voornaamwoorden
  • Een voornaamwoord  verwijst naar mensen, dieren of dingen zonder   deze  bij naam te noemen. 
  • Voornaamwoorden worden gebruikt in plaats van een zelfstandig   naamwoord.
  • Voornaamwoorden hebben zelf niet direct betekenis: ze verwijzen naar   woorden die wel betekenis hebben. 
  • Er zijn 8 verschillende voornaamwoorden. 

Slide 2 - Slide

Waarom een voornaamwoord?
A. Tante had een boek aan Jan gegeven. Jan bedankte tante voor het boek. Tante vertelde Jan dat het boek erg leuk was.

B. Tante had een boek aan Jan gegeven. Hij bedankte haar voor het boek. Ze vertelde hem dat het erg leuk was. 


Slide 3 - Slide

Acht voornaamwoorden
Verwijst naar zelfstandig naamwoorden.
1e persoon  ben jezelf-ik
2e persoon iem. met wie je praat
3e persoon iem. waarover je praat


Geeft bezit aan. Staat meestal meteen voor zelfst. nw.
Wijst naar iets. Kan alleen staan of meteen voor zelfst. nw.
Persoonlijk vnw.
Bezittelijk vnw.
Vragend vnw.
Niet elk vraagwoord is een vragend voornaamwoord.
Aanwijzend vnw.
Heeft betrekking op woord dat er vlak voor staat.
Wederkerend vnw.
Geeft iets vaags aan.
Wederkerig vnw.
Alleen het woordje 'elkaar'.
Betrekkelijk vnw.
Hoort bij het wederkerend werkwoord
Onbepaald vnw.

Slide 4 - Slide

Betrekkelijk voornaamwoord
Het betrekkelijk voornaamwoord (betr. vnw) heeft betrekking 
op een woord dat of een woordgroep die eerder in een zin is genoemd:
dat, die, wat, wie

Slide 5 - Slide

Betrekkelijk voornaamwoord
Zo'n woord of woordgroep waarnaar het betrekkelijk voornaamwoord verwijst, noemen we het antecedent. 

Dat boek dat jij leest, zegt mij niets. 
Dat boek = het antecedent, dat = het betrekkelijk voornaamwoord

De auto die daar staat, is van hem. 
De auto = het antecedent, die = het betrekkelijk voornaamwoord


Slide 6 - Slide

Het schilderij ... je hebt opgehangen hangt scheef.
A
die
B
dat
C
wie
D
wat

Slide 7 - Quiz

Wat is het betrekkelijk voornaamwoord in de volgende zin:
Dat lieve meisje is van de trap gevallen
A
Dat
B
is
C
de
D
er is geen betrekkelijk voornaamwoord

Slide 8 - Quiz

Het meisje dat hij leuk vindt.

Wat is het betrekkelijk voornaamwoord in de zin?
A
Het
B
dat
C
hij
D
er is geen betr.vnw

Slide 9 - Quiz

Slide 10 - Video

Over welke woordsoorten
ging dit liedje?
A
zelfstandige naamwoorden en lidwoorden
B
werkwoorden
C
persoonlijke en bezittelijke voornaamwoorden
D
voorzetsels

Slide 11 - Quiz

Persoonlijk voornaamwoord
Persoonlijke voornaamwoorden (pers. vnw) verwijzen naar een persoon, een groep personen, voorwerpen of onzichtbare zaken. 


Slide 12 - Slide

Trucje
Twijfel je of het om een persoonlijk voornaamwoord gaat? 
Vervang het persoonlijk voornaamwoord dan door een naam. 
Lukt dat? --> Persoonlijk voornaamwoord!

voorbeeld
Hij heeft heel goed zijn best gedaan vandaag.
Frenkie heeft heel goed zijn best gedaan vandaag. 

Slide 13 - Slide

Bezittelijk voornaamwoord
Een bezittelijk voornaamwoord (bez. vnw) geeft een bezit aan. 
Het kan bijvoeglijk of zelfstandig in een zin voorkomen. 
Bij zelfstandig gebruik staat er een lidwoord voor. 

voorbeeld
Heb je haar samenvatting gebruikt? --> bijvoeglijk gebruikt
Je kunt beter de zijne gebruiken.  --> zelfstandig gebruikt

Slide 14 - Slide

Let op!
Ben je jouw kluissleutel kwijt? 
jouw = bezittelijk voornaamwoord

Deze kluissleutel is van jou
jou = persoonlijk voornaamwoord 

  

Slide 15 - Slide

Tot welke woordsoort behoren de volgende woorden?
ik , hij , wij , jullie
A
bezittelijk voornaamwoord
B
persoonlijk voornaamwoord
C
wederkerend voornaamwoord
D
betrekkelijk voornaamwoord

Slide 16 - Quiz

Ik heb het vanmorgen in de krant gelezen.

'het' is een ...
A
persoonlijk voornaamwoord
B
bezittelijk voornaamwoord
C
wederkerend voornaamwoord
D
wederkerig voornaamwoord

Slide 17 - Quiz

Dit is niet onze boom, maar hun boom.

'onze' is een ...
A
persoonlijk voornaamwoord
B
bezittelijk voornaamwoord
C
wederkerend voornaamwoord
D
wederkerig voornaamwoord

Slide 18 - Quiz

Die rode fiets is van jou.

'jou' is een ...
A
bezittelijk voornaamwoord
B
bijvoeglijk naamwoord
C
persoonlijk voornaamwoord

Slide 19 - Quiz

Wat zijn de persoonlijke voornaamwoorden uit deze zin:

Gisteren zag ik Luna en zij zei blozend tegen mij:
'Jouw broer is erg knap!'
A
ik
B
ik - zij
C
ik - zij - mij
D
ik - zij - mij - jouw

Slide 20 - Quiz

Wederkerend voornaamwoord
Wederkerende voornaamwoorden zijn woorden als me, je, zich en ons.  Deze woorden slaan terug op het onderwerp. 
wederkeren = terugkeren

Sommige werkwoorden hebben altijd een wederkerend voornaamwoord bij zich:
zich vergissen / zich aanstellen / zich voornemen
Ik vergis me / Hij stelt zich aan / Wij nemen ons voor




Slide 21 - Slide

Wederkerend voornaamwoord
Andere werkwoorden komen soms 
met 
een wederkerend voornaamwoord voor:

zich wassen: Zij wast zich / Zij wast haar auto
zich scheren: Hij scheert zich / Hij scheert zijn baard

Slide 22 - Slide

Trucje!
Twijfel je of het om een wederkerend voornaamwoord gaat? 

Voorbeeld
Je vergist je toch nooit? 
Oplossing: vervang je door hij 
Hij vergist zich toch nooit? 

Je verandert in zich, je is dus het wederkerend voornaamwoord!

Slide 23 - Slide

Wederkerig voornaamwoord
Elkaar =  
wederkerig voornaamwoord voor alle meervoudsvormen

Wij schrijven elkaar.
Jullie kennen elkaar.
Zij plagen elkaar.

Wederkerig = het komt van beide kanten

Slide 24 - Slide

Sandra verslikt zich in die snoepjes van jou.

Benoem het wederkerend voornaamwoord.
A
zich
B
jou

Slide 25 - Quiz

Wij bemoeien ons niet met zijn zaken.

Benoem het wederkerend voornaamwoord.
A
Wij
B
zijn
C
ons

Slide 26 - Quiz

Moet je je nog wassen vandaag?

Benoem het wederkerend voornaamwoord.
A
eerste 'je'
B
tweede 'je'

Slide 27 - Quiz

Welke van de onderstaande voorbeelden bevat een wederkerend voornaamwoord?
A
Die broer van jou
B
Ik schaam me
C
Ik lees ze niet
D
Hij heeft geleerd

Slide 28 - Quiz

Zij geven elkaar een cadeau.

'elkaar' is een ...
A
persoonlijk voornaamwoord
B
bezittelijk voornaamwoord
C
wederkerend voornaamwoord
D
wederkerig voornaamwoord

Slide 29 - Quiz

Het aanwijzend voornaamwoord (aanw. vnw) wijst iets of iemand aan. Er zijn vier aanwijzende voornaamwoorden: 
- Bij een de-woord gebruik je altijd die of deze: 
deze school, die sporter.
- Bij een het-woord gebruik je altijd dit of dat: dit huis, dat gebouw.

 Geef dat (boek) eens aan!  --> zelfstandig gebruikt aanw. vnw.




Aanwijzend voornaamwoord

Slide 30 - Slide

Vragend voornaamwoord
De vragende voornaamwoorden (vr. vnw) zijn:
wie, wat, welk(e) en wat voor (een)
Meestal staan ze aan het begin van een vraagzin en ze verwijzen naar mensen of dingen. 
Door de zin vragend te maken, komt het vragend voornaamwoord vooraan in de zin te staan. 
Kun je mij vertellen wat voor mobiel jij hebt? 
Wat voor een mobiel heb jij? 

Slide 31 - Slide

Let op!
Vraagwoorden als waarom, hoe, waarin, waarmee enz. verwijzen niet 
naar mensen of dingen. 
Ze verwijzen naar redenen, tijden of plaatsen. 
Dit zijn dan ook geen vragende voornaamwoorden.
Dit zijn voorbeelden van bijwoorden.

Slide 32 - Slide

Wat heb je gisteren gedaan?

'Wat' is een..

A
Vragend voornaamwoord
B
betrekkelijk voornaamwoord
C
onbepaald voornaamwoord
D
aanwijzend voornaamwoord

Slide 33 - Quiz

Kun je mij vertellen wie het schoolfeest dit jaar organiseert?

'wie' is een...
A
aanwijzend voornaamwoord
B
persoonlijk voornaamwoord
C
vragend voornaamwoord
D
bezittelijk voornaamwoord

Slide 34 - Quiz

Mijn vader bracht ons naar dat schoolfeest.

'dat' is een...
A
aanwijzend voornaamwoord
B
persoonlijk voornaamwoord
C
vragend voornaamwoord
D
bezittelijk voornaamwoord

Slide 35 - Quiz

Waarom wil je graag die nieuwe film zien?

Is 'Waarom' een vragend voornaamwoord?
A
ja
B
nee
C
D

Slide 36 - Quiz

Onbepaald voornaamwoord

Slide 37 - Slide

Als iemand een medaille wint, ben jij het wel.

'iemand' is een ...
A
persoonlijk voornaamwoord
B
vragend voornaamwoord
C
betrekkelijk voornaamwoord
D
onbepaald voornaamwoord

Slide 38 - Quiz

Verder oefenen
Oefen zo veel mogelijk! 
Er zijn veel oefeningen online te vinden: 
1. cambiumned.nl
2. NN Online : "trainen" (woordsoorten)
3. LessonUp (zie mail)

VEEL SUCCES!

Slide 39 - Slide