Taalcompleet B1 thema 3.2 - 1 woord > 2 betekenissen

Taalcompleet B1 thema 3.2  Dit is mijn stad

1 / 19
next
Slide 1: Slide
NT2MBOStudiejaar 3

This lesson contains 19 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 91 min

Items in this lesson

Taalcompleet B1 thema 3.2  Dit is mijn stad

Slide 1 - Slide

Leerdoelen:

Slide 2 - Slide

Deze les past bij:
Taalcompleet B1 deel 1  thema 3. 2
Woorden opzoeken in het woordenboek

Extra woorden

Slide 3 - Slide

Slide 4 - Video

Uitdrukkingen
  1. Betekenis opzoeken van uitdrukkingen
  2. Hoe doe je dat?
  3. Oefenen:
Bijv. De patiënt heeft het benauwd, maar de dokter heeft het niet in de gaten

Slide 5 - Slide

Fati is een kunstenaar in hart en nieren.
Wat betekent: iets in hart en nieren zijn?
(Hoe zoek je dat op in het woordenboek?)
timer
5:00

Slide 6 - Open question

Ik ben een paar kilo te zwaar. Vanaf morgen doe ik aan de lijn.
Wat betekent: aan de lijn doen?

timer
5:00

Slide 7 - Open question

Alles loopt in de soep!
Wat betekent dit?

timer
5:00

Slide 8 - Open question

Ik heb echt geen groene vingers!
Wat betekent dit?

timer
5:00

Slide 9 - Open question

Wie maakt hier eigenlijk de dienst uit?
Wat betekent de dienst uitmaken?

timer
5:00

Slide 10 - Open question

Zelf zinnen maken:
Kijk naar de plaatjes en maak zelf zinnen:

timer
7:00

Slide 11 - Slide

Onze moeder is plotseling overleden. Het is vandaag een ZWARTE dag voor de familie.
A
heel verdrietig
B
met een donkere kleur

Slide 12 - Quiz

Het HOOFD van de school gaat met pensioen.
A
de baas
B
het deel van je lichaam met ogen, neus en mond

Slide 13 - Quiz

Kun je deze tas voor me dragen? Hij is heel LICHT.
A
niet zwaar
B
niet donker

Slide 14 - Quiz

Hoeveel gas hebben we gebruikt? Kijk jij even op de METER?
A
een apparaat dat de hoeveelheid aangeeft
B
een stuk van 100 cm

Slide 15 - Quiz

Paul verdient zijn BROOD als fietsenmaker.
A
gebakken eten
B
geld om van te leven

Slide 16 - Quiz

Je bent echt een PLAATJE.
A
een foto of tekening
B
iemand die er mooi uitziet

Slide 17 - Quiz

Hij heeft een gebroken been. Hij loopt op KRUKKEN.
A
een soort stoel
B
stokken om mee te lopen.

Slide 18 - Quiz

Hoe heb je gewerkt?

Slide 19 - Slide