1. Veel boeken worden door Peter gelezen.
2. John wordt door Suzy gekust.
3. De gevaarlijke spion werd door de politie gepakt.
(...werd gevangen.)
4. Abraham Lincoln werd door John Wilkes Booth vermoord.
5. De Ferrari wordt door Karl gereden.
6. De wedstrijd wordt leuk gevonden door de atleet.
(...wordt door de atleet leuk gevonden.)
7. De badkamer wordt nooit door hem schoongemaakt.
8. De soep wordt altijd door haar gemaakt.
9. Het huiswerk werd door de leerlingen gemaakt.
10. Een leuk opstel werd door Gillian geschreven.