Voegwoorden, Hoofdzinnen en bijzinnen

Voegwoorden, Hoofdzinnen en bijzinnen
1 / 15
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

This lesson contains 15 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 10 min

Items in this lesson

Voegwoorden, Hoofdzinnen en bijzinnen

Slide 1 - Slide

voegwoorden

Slide 2 - Mind map

Voegwoorden
  • Voegwoorden zijn een soort cement.
  • Je kunt met voegwoorden zinnen aan elkaar plakken.

Slide 3 - Slide

Voegwoorden

Voegwoorden gebruik je dus om van twee losse zinnen één zin te maken. Voegwoorden staan dus in samengestelde zinnen.


Er zijn twee soorten: 

  1. Nevenschikkende voegwoorden
  2. Onderschikkende voegwoorden

Slide 4 - Slide

Nevenschikkende voegwoorden
 (hoofdzin + hoofdzin)

  • en
  • maar
  • want 
  • of*
  • dus
Onderschikkende voegwoorden (hoofdzin+ bijzin of bijzin + hoofdzin)

  • aangezien
  • als
  • dat
  • doordat
  • terwijl
  • toen
  • omdat

Slide 5 - Slide

Hoofd- en bijzinnen

  • Samengestelde zinnen bestaan uit hoofdzinnen en/of bijzinnen.



Slide 6 - Slide

HOOFDZIN + HOOFDZIN

Twee hoofdzinnen kun je aan elkaar verbinden met een nevenschikkend voegwoord.

Dit zijn: en, of, maar, want, dus.
HOOFDZIN + BIJZIN

Een hoofd- en een bijzin kun je aan elkaar verbinden met een onderschikkend voegwoord.

Er zijn veel onderschikkende voegwoorden, zoals: omdat, zodat, doordat, als, dan, hoewel, tenzij, terwijl, toen, of.

Slide 7 - Slide

Nevenschikkend
  • 2  hoofdzinnen
  • ow en pv naast elkaar
  • kan zelfstandig 'bestaan'

Voorbeeld:
 Sanne plukt de appels van een boom en Jelle bakt de appeltaart. 
Onderschikkend
  • hoofdzin + bijzin / bijzin + hoofzin
  • niet zelfstandig: rare zin
  • ow en pv verder van elkaar
Voorbeeld:
Sanne plukt appels van een boom, omdat ze een appeltaart wil bakken. 

Slide 8 - Slide

Die winkel is altijd open, tenzij het een nationale feestdag is.
A
De zin bestaat uit twee hoofdzinnen.
B
De zin bestaat uit twee bijzinnen.
C
De zin bestaat uit een hoofd- en een bijzin.

Slide 9 - Quiz

hoofdzinnen
bijzinnen
Jan heeft gisteren de film van het boek gekeken
want hij vond het een super leuk boek
omdat hij deel 1 heeft gekeken 
koopt hij ook deel 2

Slide 10 - Drag question

Zijn de zinnen die je achter de volgende zin kunt plaatsen hoofdzinnen of bijzinnen?
Mijn pianoleraar vond dat ik erg goed had gespeeld,
Hoofdzin
Bijzin
hoewel ik veel foutjes maakte. 
want ik maakte geen foutjes.

Slide 11 - Drag question

Zijn de zinnen die je achter de volgende zin kunt plaatsen hoofdzinnen of bijzinnen?
Het gaat regenen, ......
Hoofdzin
Bijzin
maar af en toe zal de zon schijnen.
hoewel de de zon af en toe zal schijnen.

Slide 12 - Drag question

Geef aan of de volgende zinnen enkelvoudig of samengesteld zijn. Als de zin samengesteld is, geef dan aan of de zin onderschikkend of nevenschikkend is.
enkelvoudig
een enkelvoudige zin heeft maar één persoonsvorm. Er kunnen wel meer werkwoorden zijn. Deze werkwoorden zijn samen onderdeel van het gezegde (werkwoordelijk of naamwoordelijk)
EV
samengesteld
een samengestelde zin heeft twee (of meer) persoonsvormen.
Verander de zin van tijd om te zien wat de persoonsvormen zijn.
Een samengestelde zin is nevenschikkend of onderschikkend.
Nevenschikkend: twee hoofdzinnen (voegwoorden: en, maar, want, of)
Onderschikkend: hoofdzin en bijzin(nen) (HZ-BZ of BZ-HZ). Onderwerp en persoonsvorm staan in de bijzin uit elkaar of kunnen uit elkaar geplaatst worden door het woordje niet ertussen te plaatsen.
SG
enkelvoudige zin
samengestelde zin
nevenschikkend
samengestelde zin
onderschikkend
Tijdens de voetbalwedstrijd mogen de supporters niets drinken op de tribune.
Hoewel het kampioenschap de club niet meer kon ontgaan, bleef de trainer zenuwachtig voor de wedstrijd.
De uitblinkende middenvelder wilde nog niet zeggen of hij nog een jaar blijft.
De supporters hopen dat hij besluit nog een jaar bij hun club blijft.
Hij heeft het enorm naar zijn zin, maar een avontuur is ook interessant.
De trainer blijft nog een seizoen of hij gaat toch met pensioen.

Slide 13 - Drag question

Wat heb je in deze les geleerd?

Slide 14 - Open question

Wat heb je nog nodig om deze lesstof goed te kunnen toepassen?

Slide 15 - Open question