Cursus Taal, paragraaf 2 'Taal uit de buurt' quiz met dialectwoorden

• Nederlands
• Middelbare school
• vmbo t
• Leerjaar 1

Cursus Taal, paragraaf 2 'Taal uit de buurt' quiz met dialectwoorden

bompa
(Maastricht)

1. bom
2. bomen
3. jammer
4. opa

gebbetje
(Amsterdam)

1. gebedje
2. geitje
3. grapje
4. slabbetje

skottelslet
(Brabant)

1. schoolboek
2. stout meisje
3. theeschotel
4. vaatdoek

schuufieser
(Nijmegen)

1. rollator
2. schaats
3. stoffer en blik
4. strijkijzer

narrebok (West-Friesland)

1. hertenbok
2. nare man
3. plaaggeest
4. soort clown

knieperd
(Drenthe, maar ook Twente)

1. gierigaard
2. koekje
3. nijptang
4. wasknijper

huulbaessem
(Groesbeek)

1. bezemkast
2. huilbaby
3. stofzuiger
4. vissoort

brandbère
(Lottum)

1. bramen
2. brandblaren
3. brandweer
4. brombeer

bakkesbuuske
(Helmond)

1. Facebook
2. Fotoalbum
3. Kookboek
4. Kopstoot

boele
(Zeeland)

1. bowlen
2. eend
3. veel
4. vriend

luizenpootjes
(Rotterdam)

1. draadjes
2. dunne benen
3. lucifers
4. wimpers

spiekerbokse
(Twente)

1. speakers
2. spiekbriefje
3. spijkerbroek
4. spijkerdoosje

tikker
(Den Haag)

1. hamer
2. hart
3. klap
4. wekker

alloozie
(Staphorst)

1. alarm
2. hallo
3. horloge
4. jaloezie

kopstubber
(Groningen / Friesland)

1. hoofddeksel
2. koppige jongen
3. kopstoot
4. ragebol