Woordsoortenbk2019

Woordsoorten
In deze les behandel ik het werkwoord (ww), het lidwoord (een = olw - de/het = blw), het zelfstandig naamwoord (znw)
1 / 13
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1

This lesson contains 13 slides, with text slides.

Items in this lesson

Woordsoorten
In deze les behandel ik het werkwoord (ww), het lidwoord (een = olw - de/het = blw), het zelfstandig naamwoord (znw)

Slide 1 - Slide

Werkwoord (ww)
Tot de woordsoort 'ww' behoren alle vormen van het werkwoord, zoals persoonsvorm, infinitief, voltooid deelwoord.

Slide 2 - Slide

Lidwoord (olw en blw)
De en het zijn bepaalde lidwoorden (blw)
Een is een onbepaald lidwoord (olw)

Een lidwoord staat altijd voor een znw of een bvn + znw.

Slide 3 - Slide

Zelfstandig naamwoord (znw)
ZNW zijn mensen, dieren, begrippen en namen. Je hebt concrete (=tastbare) znw en abstracte (=niet tastbare) znw.
Het + inf = znw
Het dansen is leuk.
(Het) zingen is mijn hobby.

Slide 4 - Slide

bijvoeglijk naamwoord (bvn)
Een bvn geeft een eigenschap of kenmerk van een znw.
Het staat meestal voor het znw, soms erachter
Het mooie boek - Het boek is mooi

Slide 5 - Slide

huiswerk
Maken opdrachten 6A t/m 13

Slide 6 - Slide

voorzetsel (vz)
Het vz staat altijd ergens voor (meestal voor een znw + blw/olw)
vz: tijdens, sinds, wegens, via, per, ondanks, gedurende, sinds, wegens, te (te Gouda + voor een infinitief)

Slide 7 - Slide

bijwoord - 1 -
1. zegt iets over een ww: ik loop snel
2. zegt iets over een bvn: een heel mooi boek
3. zegt iets over een ander bw: ik loop erg snel

Slide 8 - Slide

bijwoord - 2-
Tijdsbepalingen, zoals gisteren, morgen, vandaag en plaatsbepalingen, zoals ginds, daar, hier en niet en wel zijn ook bijwoorden.

Slide 9 - Slide

bijwoord - 3 - 
Bij splitsbare werkwoorden is het afgesplitste deel een bw.

Het meisje leent haar spullen uit.
Hij kijkt het werk na.

Slide 10 - Slide

persoonlijk voornaamwoord 
Een pvw kan verwijzen naar mensen, dieren en begrippen. Een pvw staat in de plaats van een znw.
pvw: ik, mij, me, jij, je, jou, hij, zij, hem, haar, wij, we, ons, jullie, u, jullie, zij, ze, hun en hen.

Slide 11 - Slide

bezittelijk voornaamwoord
Een bez staat voor een znw.
mijn boek, jouw boek, zijn/haar boek, ons boek,  jullie boek, hun boek.
Dat is mijn boek - mijn = bez
Dat boek is van mij - mij - pvw

Slide 12 - Slide

aanwijzend voornaamwoord
De volgende woorden zijn av:
deze, die, dit, dat
zulke, zo'n
dergelijke
dezelfde, hetzelfde, zelf

Slide 13 - Slide