De Grote Kunstgeschiedenis Quiz (Voorbereiding PTA I)

De Grote Kunstgeschiedenis Quiz
1 / 48
next
Slide 1: Slide
Beeldende vormingMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 4

This lesson contains 48 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

De Grote Kunstgeschiedenis Quiz

Slide 1 - Slide

De Voorstelling & Hanteringswijze 
EXPO H3 

Slide 2 - Slide


Wat is een ander woord voor "aspect"?
A
Kenmerk
B
Onderdeel
C
Reden
D
Voorbeeld

Slide 3 - Quiz


Met "voorstelling" in een vraag wordt bedoeld?
A
Hoe het gemaakt is.
B
Waar het gemaakt is.
C
Wat er afgebeeld is.
D
Welke beeldende aspecten je in het kunstwerk ziet.

Slide 4 - Quiz


Met "hanteringswijze" in een vraag wordt bedoeld?
A
Hoe het gemaakt is.
B
Waar het gemaakt is.
C
Wat er afgebeeld is.
D
Welke beeldende aspecten je in het kunstwerk ziet.

Slide 5 - Quiz

De Vormgeving
EXPO H3 

Slide 6 - Slide


Met "vormgeving" in een vraag wordt bedoeld?
A
Hoe het gemaakt is.
B
Waar het gemaakt is.
C
Wat er afgebeeld is.
D
Welke beeldende aspecten je in het kunstwerk ziet.

Slide 7 - Quiz


Wat is geen vormgevingskenmerk?
A
Kleur
B
Ordening
C
Overlapping
D
Vorm

Slide 8 - Quiz

De Kunststromingen
EXPO H4 & H5

Slide 9 - Slide

Zet de verschillende kunststromingen in de juiste volgorde:
timer
1:00
1
2
3
4
5
6
7
8
Barok
Klassieke Oudheid
Renaissance
Middeleeuwen
Impressionisme
Classicisme
Romantiek
Realisme

Slide 10 - Drag question


Met de "Klassieke Oudheid" wordt verwezen naar:
A
De Grieken
B
De Romeinen
C
De Grieken & Romeinen
D
Geen van beide

Slide 11 - Quiz


Wat kwam niet voor in de voorstelling van kunst uit de Klassieke Oudheid
A
Christendom
B
Goden & Godinnen
C
Mythologische verhalen
D
Romeinse Keizers

Slide 12 - Quiz


Hoe noem je het onderdeel op de afbeelding?
A
Paal
B
Pilaar
C
Standaard
D
Zuil

Slide 13 - Quiz


Wat is geen aspect van de voorstelling op de vaas?
A
Meandermotieven
B
Mythologische figuren
C
(Half-)naakte figuren
D
Organische patronen

Slide 14 - Quiz


Was was het effect van de contrapposto-houding?
A
Het beeld zag er dynamischer uit.
B
Het beeld zag er statischer uit.
C
Het beeld zag er realistischer uit.
D
Het beeld zag er groter uit.

Slide 15 - Quiz


Een aspect van de vormgeving van Klassieke bouwkunst is:
A
Asymmetrische vorm
B
Gestileerde vorm
C
Organische vorm
D
Symmetrische vorm

Slide 16 - Quiz


Hoe noem je de bouwstijl van de kerk op de afbeelding?
A
Gotische bouwstijl
B
Klassieke bouwstijl
C
Middeleeuwse bouwstijl
D
Romaanse bouwstijl bouwstijl

Slide 17 - Quiz


Welk kenmerk hoort niet bij de
Romaanse bouwstijl?
A
Dikke muren
B
Halfronde bogen
C
Kleine ramen met ronde bogen
D
Rijkelijk versierd

Slide 18 - Quiz


Hoe noem je de bouwstijl van de kerk op de afbeelding?
A
Gotische bouwstijl
B
Klassieke bouwstijl
C
Middeleeuwse bouwstijl
D
Romaanse bouwstijl bouwstijl

Slide 19 - Quiz


Welk kenmerk hoort niet bij de
Gotische bouwstijl?
A
Gesloten en zwaar
B
Grote glas-in-loodramen
C
Spitsbogen
D
Rijkelijk versierd

Slide 20 - Quiz


Wat is het nut van een steunbeer?
A
Je kunt grotere ramen plaatsen.
B
Het dient als decoratie.
C
Je kunt hoger bouwen.
D
Je kunt breder bouwen.

Slide 21 - Quiz


Wat betekent Renaissance?
A
Gelovig
B
Machtig
C
Rijkdom
D
Wedergeboorte

Slide 22 - Quiz


Welk aspect van de voorstelling uit de Klassieke Oudheid zie je in dit schilderij uit de Renaissance afgebeeld?
A
De anatomie.
B
De kleding.
C
De afgebeelde personen.
D
De zuilen.

Slide 23 - Quiz


Welk aspect van de vormgeving zit niet in dit schilderij?
A
Contour
B
Groot voor - klein achter
C
Lijnperspectief
D
Open vorm

Slide 24 - Quiz


Welk aspect van de vormgeving zit niet in dit schilderij?
A
Geometrische vormen
B
Lijnperspectief
C
Organische vormen
D
Overall compositie

Slide 25 - Quiz


Waar kun je aan zien dat dit beeld uit de Renaissance komt en niet uit de Klassieke Oudheid?
A
Het is gemaakt van marmer.
B
De voorstelling is religieus.
C
Er werd gelet op de anatomie.
D
De voorstelling is mythologisch.

Slide 26 - Quiz


Je ziet hier twee beelden van de David. Welk beeld hoort bij de Renaissance en welk beeldend aspect hoort erbij?
A
Links - statisch
B
Rechts - statisch
C
Links - dynamisch
D
Rechts - dynamisch

Slide 27 - Quiz


De stijl van de Barok is vooral:
A
Decoratief
B
Educatief
C
Functioneel
D
Religieus

Slide 28 - Quiz


Tijdens de Barok werd
er voor het eerst:
A
Bijbelse verhalen afgebeeld
B
Drama en emotie afgebeeld
C
Fantasie afgebeeld
D
Vrouwen afgebeeld

Slide 29 - Quiz


Rembrandt van Rijn was vooral bekend door:
A
De perfecte anatomie.
B
Het gebruik van clair-obscur.
C
Schilderen van landschappen.
D
Zijn realistisch schildertechnieken.

Slide 30 - Quiz


Wat is een aspect van de vormgeving dat voor het eerst in beeldhouwwerken tijdens de Barok werd verbeeld?
A
Dynamisch
B
Gesloten vorm
C
Open vorm
D
Statisch

Slide 31 - Quiz


Wat was de oorzaak voor de nieuwe interesse in de Klassieken wat zorgde voor het ontstaan van het Classicisme?
A
Het ontstaan van de eerste musea voor de Klassieke kunsten.
B
Oude brieven/geschriften afkomstig van de Romeinen.
C
Nieuwe technieken om marmer te bewerken.
D
De opgravingen van de Romeinse stad Pompeij.

Slide 32 - Quiz


Welk aspect van de vormgeving zit niet in dit gebouw?
A
Geometrische vormen
B
Gesloten vorm
C
Symmetrische compositie
D
Vormcontrast

Slide 33 - Quiz


Wat is een specifiek aspect in de beelden uit de beeldhouwkunst van het Classicisme?
A
Veel aandacht voor het menselijk lichaam.
B
Natuurgetrouwe anatomie.
C
Gladde afwerking.
D
Ruwe afwerking.

Slide 34 - Quiz


Hoe noem je de hanteringswijze waarmee een glad resultaat wordt behaald?
A
Polijsten
B
Raspen
C
Schuren
D
Vijlen

Slide 35 - Quiz


Welk aspect van de voorstelling hoorde niet bij de Romantiek?
A
Dromen
B
Fantasie
C
Liefde
D
Natuur

Slide 36 - Quiz


Welk aspect van de vormgeving zit in dit schilderij?
A
Atmosferisch perspectief
B
Complementair contrast
C
Lijnperspectief
D
Symmetrische compositie

Slide 37 - Quiz


Welk aspect van de vormgeving zit niet in dit schilderij?
A
Driehoekscompositie
B
Figuratief
C
Gestileerde vormen
D
Plasticiteit

Slide 38 - Quiz


Welke hanteringswijze werd gebruikt in dit schilderij?
A
Penseel - fijne verfstreken
B
Kwast - fijne verfstreken
C
Penseel - grove verfstreken
D
Kwast - grove verfstreken

Slide 39 - Quiz


Wat was het uitgangspunt van het Realisme?
A
De invloed van de verandering van licht op kleur onderzoeken.
B
Het gewone leven vastleggen.
C
Schilderen in opdracht.
D
Religieuze kunst maken geïnspireerd op de Bijbel.

Slide 40 - Quiz


Wat was het effect van het groot formaat van een kunstwerk op de voorstelling?
A
De voorstelling is veel gedetailleerder dan op een klein doek.
B
De voorstelling wordt belangrijker door het formaat.
C
De voorstelling kan uitgebreider worden weergegeven.
D
Er konden verschillende voorstellingen tegelijk worden afgebeeld.

Slide 41 - Quiz



Welke titel past het beste bij dit schilderij?
A
Advies gevraagd!
B
Druk bij de dierenarts.
C
Hier ligt Amerika!
D
De zoektocht naar de grote schat.

Slide 42 - Quiz


Wat was de belangrijkste uitvinding die schilderen op locatie mogelijk maakte?
A
De schilderskoffer
B
Het schilderspalet
C
De schildersezel
D
De verftube

Slide 43 - Quiz


Welk aspect van de vormgeving zit niet in dit schilderij?
A
Afsnijding
B
Licht-donker contrast
C
Overlapping
D
Primaire kleuren

Slide 44 - Quiz


Wat was het uitgangspunt van het Impressionisme?
A
De invloed van de verandering van licht op kleur onderzoeken.
B
Het gewone leven vastleggen.
C
Schilderen in opdracht.
D
Religieuze kunst maken geïnspireerd op de Bijbel.

Slide 45 - Quiz


Door welke andere kunstvorm werd de schilderkunst beïnvloed tijdens het Impressionisme?
A
Beeldhouwkunst
B
Dichtkunst
C
Film
D
Fotografie

Slide 46 - Quiz


Met welk aspect van de vormgeving werd de invloed van licht op kleur verbeeld?
A
Compositie
B
Kleur
C
Licht
D
Ruimte

Slide 47 - Quiz


Welk aspect van de vormgeving zit niet in dit schilderij?
A
Figuratief
B
Geometrische vorm
C
Silhouette
D
Warm-koud kleurcontrast

Slide 48 - Quiz