§3.2 Formules van stoffen

Vorige §
periodiek systeem

1 / 32
next
Slide 1: Slide
ScheikundeMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

This lesson contains 32 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 15 min

Items in this lesson

Vorige §
periodiek systeem

Slide 1 - Slide

Alle atoomsoorten (elementen)

Slide 2 - Slide

§3.2 Formules van stoffen

Je leert hoe stoffen met formules worden weergegeven.
Je leert dat er drie soorten stoffen bestaan.
Je leert de naamgeving van metalen, van zouten en van moleculaire stoffen.

(wanhoop niet!)

Slide 3 - Slide

atoom  koper:    Cu   (geen fase)
stof koper   Cu (s)
atoom zuurstof   O
stof zuurstof   O2 (g)
Bij 7 stoffen een 2 erachter! 
2 atomen aan elkaar
BriNClHOF = ezelsbrug


Slide 4 - Slide

BriNClHOF = 
ezelsbrug

altijd een 2 achter deze 7 stoffen


Broom = Br2
Jood = I2
Stikstof = N2
Chloor = Cl2
Waterstof = H2
Zuurstof = O2
Fluor = F2
hoofdletter i

Slide 5 - Slide

Niet ontleedbare stof

bestaat uit 1 soort atomen


ontleedbare stof

bestaat uit meerdere atoomsoorten

verbinding

ontledingsreactie

Slide 6 - Slide

molecuul tekening
molecuul formule


    CO2


     H2O

naam


koolstofdioxide


water
Er bestaan +- 110 verschillende atomen. Atomen kunnen moleculen vormen. Er bestaan miljoenen verschillende soorten moleculen / stoffen.

Slide 7 - Slide


Hoeveel moleculen zijn er hier in totaal afgebeeld?
A
5
B
2
C
3
D
16

Slide 8 - Quiz


Hoeveel moleculen zijn er in totaal in molecuultekening B te zien en hoeveel atomen in totaal?
A
2 moleculen en 2 atomen
B
3 moleculen en 2 atomen
C
3 moleculen en 6 atomen
D
2 moleculen en 6 atomen

Slide 9 - Quiz


Welke van de molecuultekeningen A of B is een mengsel?
A
A
B
B
C
Geen van beide
D
Allebei

Slide 10 - Quiz

Formule van een stof
NH3


6  NH3
ammoniak
hier staat een 1, maar die laat je weg
coëfficient:
het getal voor het molecuul. geeft aan hoeveel moleculen er zijn.
index: het getal in het molecuul.
Geeft aan hoeveel atomen van 1 soort er in 1 molecuul zitten

Slide 11 - Slide

formule van een stof
Let op!
De index komt achter het symbool!
H2O        2 H atomen, 1  O atoom           
CO2                   
C6H12O6                       

Slide 12 - Slide

teken opdracht
Teken  3  H2O

Slide 13 - Slide

teken opdracht
Teken  3  H2O

Slide 14 - Slide

6 CO2

Hoeveel O-atomen in totaal?
A
6
B
1
C
2
D
12

Slide 15 - Quiz

Welke zin klopt?

Slide 16 - Slide

huiswerk
§3.2 doornemen tot systematische naamgeving

maken en nakijken opgave 19 tm 21

Slide 17 - Slide

vandaag
3 soorten stoffen en hoe herken je ze

namen van zouten
namen van metalen
namen van moleculaire stoffen
+ oefenen

Slide 18 - Slide

Er zijn 2 soorten elementen (atoomsoorten):
metalen en niet-metalen     (metalen geleiden stroom)

Slide 19 - Slide

Er bestaan drie soorten stoffen.

  • metalen (bestaan uit alleen metaal atomen)
                 Cu (s) = koper   Ag  (s)  zilver
  • moleculaire stoffen (bestaan alleen uit niet-metaal atomen)                                                                                                     H2O = water                
  • zouten (bestaan uit metaal-atomen + niet metaal-atomen)                                                                                                             CuBr2 = koperbromide

Slide 20 - Slide

metaal, zout of moleculaire stof?
Al
CO2
NaCl
FeBr3
C3H8
Mg
CuSO4
O2
Ne

Slide 21 - Slide

metalen geleiden stroom.

zouten geleiden alleen stroom als ze zijn opgelost of als ze vloeibaar zijn.

moleculaire stoffen geleiden nooit stroom.
Hoe kun je het verschil op macroniveau onderzoeken?

Slide 22 - Slide

Slide 23 - Slide

naamgeving van stoffen

  • metalen
  • zouten

  •    niet-ontleedbare moleculaire stoffen
  • ontleedbare moleculaire stoffen

Slide 24 - Slide

naamgeving en formule metalen
De naam van de stof is de naam van het element (atoomsoort)
De formule van de stof is het symbool van de atoomsoort (element) + fase
Fe = ijzer
Au = goud
magnesium = Mg (s)
Metalen zijn altijd vaste stoffen behalve kwik  =  Hg
Kwik is vloeibaar.    Hg (l)

Slide 25 - Slide

naamgeving zouten
          - eerst de naam van het metaal
                - dan de naam van het niet metaal
        - dan de uitgang -ide erachter
- negeer de getallen, die hoor je niet in de naam
- zouten zijn altijd vaste stoffen
                                                                                              CaCl2 = calciumchloride
                                                                             PbS  = loodsulfide
                                                                               Fe2O3   =  ijzeroxide

zuurstof  O  oxide
zwavel   S  sulfide
 

Slide 26 - Slide

 moleculaire stoffen
ontleedbare en niet-ontleedbare stoffen

uit meerdere atoomsoorten
uit 1 atoomsoort

Slide 27 - Slide

naamgeving en formule niet-ontleedbare moleculaire stoffen (1 atoomsoort)
De naam is de naam van de atoomsoort.
             De formule is het symbool van de atoomsoort + fase
behalve!!!! Br I N Cl H O F
Deze bestaan altijd uit 2 atomen!
Br2   I  N2   Cl2    H   O2    F2

Argon = Ar (g)      S (s)= zwavel     
H2 (g) = waterstof     zuurstof = O2 (g)

Slide 28 - Slide

naamgeving en formule van ontleedbare moleculaire stoffen
Er wordt gebruik gemaakt van Griekse telwoorden:
mono- di- tri- tetra- penta- hexa-
In de naam komen de Griekse telwoorden voor de atoomnaam, in de formule komt het getal achter het symbool!
De naam eindigt op -ide
                     Koolstofdioxide = CO2
                          Diwaterstofmonosulfide = H2S
                                     Difosforpentaoxide    =   P2O5


zuurstof  O  oxide
zwavel   S  sulfide
waterstof  H   hydride
 

Slide 29 - Slide

Welke formule voor de vloeistof koolstofdisulfide is juist?
A
C2S (l)
B
2 CS (l)
C
CS2 (l)
D
2 CS (aq)

Slide 30 - Quiz

Sommige stofnamen zijn zo ingeburgerd dat ze zo blijven. (uit je hoofd leren dus....)
water             H2O
methaan        CH4
propaan        C2H6
butaan              C4H10
ammoniak       NH3
        glucose          C6H12O6

Slide 31 - Slide

Aan het werk met
2 x Beslisboom opdrachten maken

Huiswerk
Heel §3.2 bestuderen en alle opgaven maken en nakijken (plus niet)

Slide 32 - Slide