H5 Sociale cognitie MWWE

1 / 121
next
Slide 1: Slide
Psychologie & SociologieSecundair onderwijs

This lesson contains 121 slides, with interactive quizzes, text slides and 5 videos.

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

Slide 2 - Video

H5 Sociale cognitie inleiding
Stellingenspel
  • Om beurt komt iemand een stelling voorlezen
  • Ieder neemt een positie aan (akkoord, twijfelaar, niet akkoord)
  • Bal wordt doorgegeven voor wie antwoord (waarom maak je deze keuze?)

Slide 3 - Slide

H5 Sociale cognitie inleiding
Oef.1 p.99  
  • Denk na over de uitspraken (sommige hebben we reeds besproken vorige week in het stellingenspel)
  • Bedenk bij elke uitspraak een voorbeeld.

Slide 4 - Slide

H5 Observeren en interpreteren p.99
Experiment
  • Filmpje bekijken in 2 groepen. 
  • Andere groep gaat kort buiten staan.
  • Nadien bespreken wat we gezien hebben.

Slide 5 - Slide

Slide 6 - Video

H5 Observeren en interpreteren p.99
Zijn wij als mens in staat om onze omgeving compleet te observeren?

Nog enkele filmpjes:
  • Filmpje 1 (0'00"-1'02" en 1'45"-2'35")
  • Filmpje 2 (1'21")

Slide 7 - Slide

Slide 8 - Video

Slide 9 - Video

H5 Observeren en interpreteren p.99
Sociale cognitie = manier waarop we ons gedrag en dat van anderen waarnemen en interpreteren
-> observeren van het gedrag van anderen en interpreteren wat het betekent, zodat we eigen gedrag kunnen aanpassen

Slide 10 - Slide

H5 Observeren en interpreteren p.100
Oef.2 p.100





Wat is volgens jullie observeren en wat interpreteren?
  • Stap 1&2 observeren; stap 3-4-5 interpreteren - gedachten en gevoelens

Slide 11 - Slide

H5 Observeren en interpreteren p.100
Een bepaalde stimulus (bv. filmpje van begin van de les) kan dus verschillend geïnterpreteerd worden!

Hebben jullie hier eigen voorbeelden van?
bv. snel rijden - reden
bv. iemand begint te wenen - met reden of aandacht zoeken

Slide 12 - Slide

H5 Observeren en interpreteren p.100
Waarnemingsproces 
  • mechanismen voor snelle interpretatie
  • observatie ~ interpretatie (eigen interpretatie wordt aanschouwd als feit)
  • nuttig / verkeerde inschatting

Observeren/interpreteren in elke context! (werk, onderzoek...)

Slide 13 - Slide

H5 Observeren en interpreteren p.100-101
Oef.3 p.100-101
  • Observatie?
  • Interpretatie?
  • Vul de tabel in.

Slide 14 - Slide

H5 Observeren en interpreteren p.100-101





                                                                                                           Extra oef. interactief
                                                                                                           (volgende slide)
Observatie
Interpretatie
- tienerjongen zit
op een stoel; koptelefoon om zijn
nek; kijkt in de richting van een vrouw; zit
aan bureau;  computer en chips.
- volwassen vrouw kijkt in de richting van de
jongen; leunt met haar handen op de hoek
van de tafel 
- de jongen zat al uren
te gamen toen zijn ouders binnenkwamen
- moeder geeft hem nu een berisping 
- vader zegt weinig, maar is ook boos en bezorgd

Slide 15 - Slide

Stel: je bent verpleegkundige en je bent bij een patiënt, wat valt onder...
Observeren 
Interpreteren
Hartslag is 115
Misschien kan ik best de dokter bellen
Temperatuur is 39.5, vermoeden op infectie
Bloeddruk is 143/96, deze patiënt is hypertens
De patiënt van kamer 102 is er niet
Patiënt ziet bleek

Slide 16 - Drag question

H5 Eerste indruk:
Impliciete persoonlijkheidstheorie p.101-102
Eerste indruk
- reeds gevormd na fractie van een seconde
- helpt inschatten hoe iemand is (gevaarlijk, behulpzaam...)

Oef.4 p.101-102: Beantwoord voor elke foto deze vragen:
  • Welke eerste indruk maakt deze persoon op jou?
  • Welke emoties ervaart hij/zij?
  • Welke persoonlijkheidstrekken zou hij/zij hebben?

Slide 17 - Slide

H5 Eerste indruk:
Impliciete persoonlijkheidstheorie p.101-102
Oef.4 p.101-102: 
  • Op welke kenmerken heb je je gebaseerd?
  • Bespreek met je buur. Grote verschillen?

Slide 18 - Slide

H5 Eerste indruk:
Impliciete persoonlijkheidstheorie p.102
Eerste indruk - vooral gebaseerd op uiterlijke kenmerken:
  • Fysieke kenmerken
  • Verbale, non-verbale en subverbale taal
  • Gedrag


Slide 19 - Slide

H5 Eerste indruk:
Impliciete persoonlijkheidstheorie p.102
Impliciete persoonlijkheidstheorie:
-> kenmerken worden automatisch gekoppeld (cognitieve schema's)

Verschillend per persoon (referentiekader)
Elk persoon heeft een verzameling van deze schema's

= geheel van gelegde verbanden tussen uiterlijke en innerlijke eigenschappen van mensen

Slide 20 - Slide

H5 Eerste indruk:
Impliciete persoonlijkheidstheorie p.102-103
Oef.5 p.102-103
  • Zwaarlijvigheid
  • Tattoos
  • Bril

Oef.6 p.103
Beeldfragment Volt 10'50"

Slide 21 - Slide

Slide 22 - Link

H5 Eerste indruk:
Impliciete persoonlijkheidstheorie p.103
Oef.6 p.103
Concertzaal vs. metrogang; zelfde muzikant!
Cognitieve schema's...

Slide 23 - Slide

H5 Eerste indruk:
Impliciete persoonlijkheidstheorie p.103
  • Soms zitten we goed met het inschatten van anderen...
      Experiment

  • Soms toch ook vergissen...
      Oef.7 p.103 (beeldfragment Iedereen Beroemd 2'46")

Slide 24 - Slide

Slide 25 - Link

H5 Eerste indruk:
Impliciete persoonlijkheidstheorie p.103
Oef.7 p.103 
Inschatting?
Gebaseerd op?



Slide 26 - Slide

H5 Eerste indruk:
Impliciete persoonlijkheidstheorie p.103
Eens testen... Neem jullie gsm voor het volgende...



Slide 27 - Slide

Welk van de twee is volgens jullie verpleegkundige?
1
2
Persoon 1
Persoon 2

Slide 28 - Poll

Sleep de juiste functie naar de juiste foto volgens jullie...
Algemeen directeur ziekenhuis
CEO bouwbedrijf

Slide 29 - Drag question

H5 Eerste indruk:
Impliciete persoonlijkheidstheorie p.103-104
Impliciete persoonlijkheidstheorie:
  • 'Babyface' -> eerder inschatting van lief, zacht karakter en job in de 'zachte' sector
    Volwassen gezicht -> eerder inschatting van dominant, competent en meer kans op leidinggevende functie
  • Voorspellen winnaar verkiezingen (kinderen en volwassenen zitten juist!) -> stemmen op competentste uiterlijk
GEEN VERBAND tussen uiterlijk en persoonlijkheid (wel uiterlijk en oordeel!)

Slide 30 - Slide

H5 Eerste indruk:
Primacy effect p.104
Weer even een experiment...
1. Vul briefje in
2. Geheugentest:
  • je krijgt een lijst woorden te horen 
  • schrijf op welke je nog weet

Slide 31 - Slide

H5 Eerste indruk:
Primacy effect p.104
Oké, even kijken...
Wie helpt mij? 
- Iemand die op bord schrijft
- Iemand die telt

1. Geheugentest: welke woorden had je onthouden? Wees eerlijk!
2. Briefje: tel de scores op; opgelet, in 2 groepen noteren!

Slide 32 - Slide

H5 Eerste indruk:
Primacy effect p.104
Briefje = experiment van Asch
-> informatie die je het eerst krijgt heeft de grootste invloed op het totaalbeeld dat je van iemand vormt
-> eerste kenmerken die worden opgemerkt hebben grotere invloed op algemene beeld
= primacy effect (voorrangseffect)

Extra experiment

Slide 33 - Slide

H5 Eerste indruk:
Primacy effect p.104
Verklaringen primacy effect:
  • Eerste beeld gevormd; aandacht verminderd
  • Nieuwe info wordt gezien vanuit reeds gevormde beeld
     (bv. competitief - gedreven, doorbijter vs. vals, dikke nek, betweter...)
  • (Geheugencomponent - eerst aangeboden/ontvangen informatie wordt makkelijker ontvangen; ~ recency effect)

Slide 34 - Slide

H5 Eerste indruk:
Centrale kenmerken p.104-105
Bepaalde kenmerken -> opvallend -> spelen grotere rol in beeldvorming van iemand
= centrale kenmerken 
(uiterlijke kenmerken en persoonlijkheidstrekken)
(afhankelijk van de context welke kenmerken centraal staan)

Slide 35 - Slide

H5 Eerste indruk:
Centrale kenmerken p.105
Uiterlijke centrale kenmerken, bv. 

Slide 36 - Slide

H5 Eerste indruk:
Centrale kenmerken p.105
Bv. 1: warmte en competentie
-> evolutionair: herkennen ervan helpt bij overleven

Oef.8 p.105: warmte - competentie: welke info geven deze kenmerken?

Slide 37 - Slide

H5 Eerste indruk:
Centrale kenmerken p.105
Positieve centrale kenmerken
-> roepen andere positieve kenmerken op
= halo-effect

Slide 38 - Slide

H5 Eerste indruk:
Centrale kenmerken p.105-106
Bv. 2: schoonheid (ervaren als intelligent, emotioneel stabiel, sociaal vaardig...)

Oef.9 p.105-106 (beeldfragment Ook getest op mensen 9'16")
Lees alvast de vragen, ook op p.106!

Slide 39 - Slide

H5 Eerste indruk:
Centrale kenmerken p.105
Persoonlijkheidstrekken als centrale kenmerken
bv. experiment:

Slide 40 - Slide

Slide 41 - Link

H5 Eerste indruk:
Centrale kenmerken p.106
Negatieve centrale kenmerken
-> roepen onbewust meer negatieve kenmerken op
= horn-effect



Slide 42 - Slide

Horn-effect
Halo-effect
Negatief kenmerk roept onbewust nog negatieve kenmerken op.
Positief kenmerk wordt automatisch gelinkt aan andere positieve kenmerken.

Slide 43 - Drag question

H5 Eerste indruk:
Centrale kenmerken p.106
Oef.10 p.106
Oef.11 p.106

Extra oefening foto (volgende slide)

Slide 44 - Slide

H5 Eerste indruk:
Centrale kenmerken p.106
Wie zou dit zijn denken jullie? Wat voor iemand?
  • Jeremy Meeks:
      in juni 2014 opgepakt (misdrijven zoals
      verboden wapendracht en bendevorming)
  • knappe kop -> vrouwen hebben direct na verspreiding van
      zijn mugshot zijn profielfoto massaal geliket en geld
      ingezameld om zijn borg te betalen
  • halo-effect: moeilijk te geloven dat iemand met een
      knap uiterlijk een gevaarlijke crimineel is

Slide 45 - Slide

H5 Eerste indruk:
Centrale kenmerken p.106
Oef.10 p.106
Oef.11 p.106

Extra oefening foto (volgende slide)
Beeldfragment Ook getest op mensen - sollicitatiegesprek (15'13")

Slide 46 - Slide

Slide 47 - Link

H5 Eerste indruk:
Centrale kenmerken p.106
Negativiteitseffect:
Negatieve kenmerken blijken zwaarder door te wegen dan positieve in de beeldvorming van een persoon

Slide 48 - Slide

H5 Causale attributies:
Interne en externe attributie p.107
Oef.3 p.107:
Bespreek in groepjes per 3 (verspreid over de klas)
Mogelijke verklaringen voor gedrag (>1 mogelijkheid):
  • Je ziet een klasgenoot met tranen in zijn/haar ogen
  • Op de trappen in het station zie je een meisje in elkaar gedoken zitten
  • Je hoort in een klaslokaal langs ons een hels kabaal
Extra opdracht:
Kijk eens terug naar jullie antwoorden, merken jullie daarin een verschil op?

Slide 49 - Slide

H5 Causale attributies:
Interne en externe attributie p.107
Zien van gedrag - automatisch op zoek gaan naar verklaringen
~ Observatie - interpretatie

Causale attributie = zoeken naar oorzaken van gedrag
  • Causaal = oorzakelijk
  • Attribueren = toekennen / toeschrijven

Belangrijk in ons dagelijkse leven! Bepaalt mee ons eigen gedrag!

Slide 50 - Slide

H5 Causale attributies:
Interne en externe attributie p.107
Causale attributie 
= zoeken naar oorzaken van gedrag
= een denkproces

Bepalen mee onze beoordeling over iemand!

!!! De echte oorzaak is niet gelijk aan oorzaak die wij aan gedrag toekennen 

Slide 51 - Slide

H5 Causale attributies:
Interne en externe attributie p.107
2 soorten attributies:
  • Interne attributie: oorzaak wordt gezocht in de persoon zelf; gedrag = persoonsgebonden (persoonlijkheid, talent, zwaktes...)
    ~ Persoonsgebonden attributie

Vb'en vanuit oef.3?

Slide 52 - Slide

H5 Causale attributies:
Interne en externe attributie p.107-108
2 soorten attributies:
  • Externe attributie: oorzaak wordt gezocht in de omgeving of wordt verklaard vanuit toeval; gedrag = situatiegebonden (bv. gebeurtenis, actualiteit, maatschappij...)
    ~ Situationele attributie

Vb'en vanuit oef.3?
Oef.13 en 14 p.108

Slide 53 - Slide

Als je zelf een goede toets hebt gemaakt, welke verklaring geef jij dan het snelst aan dit goede resultaat?
A
Ik heb goed gestudeerd voor de toets
B
De toets was te gemakkelijk

Slide 54 - Quiz

Als je zelf een slechte toets hebt gemaakt, welke verklaring geef jij dan het snelst aan dit slechte resultaat?
A
Ik heb me te weinig ingezet voor de toets
B
De toets werd te streng verbeterd of was te moeilijk

Slide 55 - Quiz

H5 Causale attributies:
Attributiefouten p.107
Causale attributie: zien van gedrag - automatisch op zoek gaan naar verklaringen
  • Niet altijd alle nodige informatie ter beschikking
  • Moet snel gaan, te snel om grondig een situatie te beoordelen

-> attributiefouten

Vraag: al meegemaakt?

Slide 56 - Slide

H5 Causale attributies:
Attributiefouten: fundamentele attributiefout p.109
Oef.15 p.109

Of andere situatie...
  • Hebben jullie al ooit een toets niet kunnen maken of taak te laat ingeleverd door externe omstandigheden? Welke reactie kregen jullie van de lkr?

Slide 57 - Slide

H5 Causale attributies:
Attributiefouten: fundamentele attributiefout p.109
Fundamentele attributiefout 
= rol van persoonlijke eigenschappen worden overschat; invloed van de situatie wordt over het hoofd gezien

Oorzaak: interne attributies komen vaker voor dan externe

Oef.16 p.109 (maak dus bewust deze attributiefout!)

Slide 58 - Slide

H5 Causale attributies:
Attributiefouten: fundamentele attributiefout p.109
Experiment televisiequiz:
  • 3 groepen:
    quizmasters (vragen opstellen en stellen aan deelnemers)
    deelnemers
    publiek
  • Alle groepen nadien algemene kennis van eerste 2 groepen beoordelen
  • Resultaten op p.110

Slide 59 - Slide

H5 Causale attributies:
Attributiefouten: fundamentele attributiefout p.110

Slide 60 - Slide

H5 Causale attributies:
Attributiefouten: fundamentele attributiefout p.110
Oef.17 p.110
  • Wat stel je vast als je kijkt naar de antw. van het publiek en de deelnemers? 
  • Hoe kan de fundamentele attributiefout dat verklaren?

Slide 61 - Slide

H5 Causale attributies:
Attributiefouten: fundamentele attributiefout p.110

Slide 62 - Slide

  • H5 Causale attributies: 

Attributiefouten: fundamentele attributiefout p.110
Oorzaak fundamentele attributiefout:
Tweestappenmodel:
  • Interne attributie: automatisch verloop (snel en weinig inspanning)
  • Pas daarna: situatie beoordelen -> mogelijks andere mening vormen (vraagt inspanning, doen we niet altijd)

Oef.18 p.110 - toepassing tweestappenmodel

Slide 63 - Slide

  • H5 Causale attributies: 
Attributiefouten: fundamentele attributiefout p.110-111
Fundamentele attributiefout:
Kan tot vervelende gevolgen leiden, vooral bij vervelend gedrag...

Bv. ll die steeds babbelt -> attributie: geen inzet hebben -> lkr geeft minder aandacht of net negatieve aandacht

Oef.19 p.111

Slide 64 - Slide

H5 Causale attributies:
Attributiefouten: self-serving bias p.111
Eigen gedrag beoordelen:
  • Succes -> toeschrijven aan interne factoren
  • Mislukkingen -> toeschrijven aan externe factoren
Verklaring zoeken die goed uitkomt voor zelfbeeld

= Self-serving bias

Wat betekent dit voor het experimentje dat ik met jullie deed? 
Wat had ik vanuit deze attributiefout verwacht?

Slide 65 - Slide

H5 Causale attributies:
Attributiefouten: self-serving bias p.111
Gedrag beoordelen van groep waar je jezelf mee identificeert:
  • Succes -> toeschrijven aan interne factoren
  • Mislukkingen -> toeschrijven aan externe factoren

Bv. supporters: oef.20 p.111

Bedenking bij deze attributiefout (vooral op individueel niveau)?

Slide 66 - Slide

H5 Causale attributies:
Attributiefouten: actor-observator effect p.111
Beoordelen (negatief) gedrag:
  • Eigen gedrag -> vooral verklaren vanuit omstandigheden
  • Gedrag van anderen -> vooral verklaren vanuit persoonlijkheidskenmerken

Oef.21 p.111

Slide 67 - Slide

H5 Causale attributies:
Attributiefouten: actor-observator effect p.111-112
Verklaringen:
  • Omstandigheden kennen
  • Bescherming zelfbeeld
  • Perspectief van observeren van het gedrag (videobeelden)

Experiment

Voorkomen: minder in collectivistische culturen (self-effacing bias)

Slide 68 - Slide

H5 Causale attributies:
Attributiefouten
Om de theorie rond attributie(fouten) te herhalen/in te oefenen...
Bookwidget

Zie planner op deze les voor de link.

Slide 69 - Slide

H5 Sociale categorisering
Ingroup en outgroup p.112
Mensen beoordelen:
-> niet enkel individuen!
-> ook bij groepen mensen zijn er mechanismen die onze sociale cognitie beïnvloeden

Bv. ingroup - outgroup
(zie illustratie ppt)

Slide 70 - Slide

H5 Sociale categorisering
Ingroup en outgroup p.112
Omgeving moet overzichtelijk / voorspelbaar zijn, elke individu apart beoordelen kost teveel tijd / energie
-> sociale categorisering

  • Zelfde kenmerken als onszelf: ingroup
  • Behoren niet tot onze eigen groep: outgroup

Oef.22 p.112: eigen vb'en (ook bijpassende geven!)

Slide 71 - Slide

H5 Sociale categorisering
Ingroup en outgroup p.112
Invloed op: gedachten, gevoelens, gedrag
-> mogelijke gevolgen: stereotypen, vooroordelen, discriminatie

Sociale cognitie mechanismen:
  • outgrouphomogeniteit: leden van outgroup lijken op elkaar (verschillen worden onderschat) -> stereotypen
  • ingroupfavoritisme: eigen groep = beter, andere groep = slechter -> negatieve vooroordelen

Slide 72 - Slide

H5 Sociale categorisering
Ingroup en outgroup p.112
Experiment

Gevolgen ingroup-outgroup:
  • gebrek aan kennis andere groep -> meer zien als homogeen en negatief
  • groepsidentiteit wordt sterker, andere groep = tegenstander
  • beter inleven in mensen/groepen waarmee we ons kunnen identificeren

Slide 73 - Slide

H5 Sociale categorisering
Ingroup en outgroup p.112
Opdracht
  • Groepjes van 3 of 4
  • Rangschik de papiertjes volgens ernst / zwaarte
  • Ga op zoek naar het verschil tussen de 3 termen
  • Formuleer per term minstens 3 concrete voorbeelden

Slide 74 - Slide

EDUbox Wij-zij-denken
Online les:
  • In groepjes van 3 of 4 (getrokken door het lot)
  • 2 lesuren
  • Opgesplitst in 4 delen (individueel, theoretisch, volledige groep)
  • Link  via planner te vinden

Slide 75 - Slide

EDUbox Wij-zij-denken
Algemene regels:
  • Spreek niet door elkaar, luister goed, ook naar afwijkende meningen, en toon respect.
  • Een discussie kan soms emotioneel of heftig zijn, maar we schelden en beledigen niet.
  • Racisme en oproepen tot geweld kunnen niet.

Slide 76 - Slide

EDUbox Wij-zij-denken
Deel 3: debatoefening
Afspraken:
  • Val nooit iemand persoonlijk aan, maar blijf bij het onderwerp
  • Laat elkaar uitspreken
  • Blijf beleefd en respectvol
  • Blijf de mens achter de tegenstander zien
  • Ga emoties niet uit de weg, probeer ze in woorden te uiten
  • ...

Slide 77 - Slide

H5 Sociale categorisering
Stereotypen p.113
Verschil tussen stereotype en vooroordeel?

  • Stereotype = simplistische opvatting (cognitief)
    Categorie personen worden met bepaalde eigenschappen geassocieerd

Slide 78 - Slide

H5 Sociale categorisering
Stereotypen p.113
Stereotype = simplistische opvatting (cognitief)
Categorie personen worden met bepaalde eigenschappen geassocieerd

KAN een kern van waarheid bevatten
ZEKER niet voor ieder lid van de categorie personen

-> onjuist beeld, soms vrij onschuldig / soms kwalijke gevolgen
(gedeeltelijk voortkomend uit outgrouphomogeniteit)

Slide 79 - Slide

H5 Sociale categorisering
Stereotypen p.113-114
Oef.23 p.113
  • Nationaliteit
  • Leeftijd
  • Geslacht
  • Beroep
  • Fysieke
Oef.24 p.114 (beeldfragment Iedereen Beroemd 5'14")

Slide 80 - Slide

Slide 81 - Link

H5 Sociale categorisering
Stereotypen p.114
Meestal: negatieve stereotypen

Soms ook: positieve stereotypen 
Kennen jullie er?

-> maar niet zonder risico:
  • schept hoge verwachtingen
  • manier op neer te kijken op

Slide 82 - Slide

H5 Sociale categorisering
Stereotypen p.114
Tweestappenmodel, waar zagen we dit nog?
  • Fundamentele attributiefout, hoe werkte het?
  • Stap 1: automatische respons, interne attributie
  • Stap 2: bestuderen van de situatie, mogelijks andere attributie

Slide 83 - Slide

H5 Sociale categorisering
Stereotypen p.114
Stereotypen zijn deel gaan uitmaken van onze cognitieve schema's...
-> automatische respons = stereotiep bij andere groepen

Zelfs als je niet in het stereotype geloofd!
Niet bij iedereen even sterk (onderdrukken)!

Tweestappenmodel:
  • Stap 1: stereotype wordt automatisch opgeroepen
  • Stap 2: bewuster nadenken

Slide 84 - Slide

H5 Sociale categorisering
Stereotypen p.114
Tweestappenmodel:
  • Stap 1: stereotype wordt automatisch opgeroepen
  • Stap 2: bewuster nadenken

Stap 2 vraagt cognitieve inspanning!
Wanneer wil/kan iemand deze energie opbrengen?
(bv. bewust trachten omgaan met stereotypes / dronken of moe zijn)

Slide 85 - Slide

H5 Sociale categorisering
Stereotypen p.114-115
Stereotypen bij iedereen aanwezig!
Bewijs: Impliciete Associatietest (IAT-test)

  • Meet: reactiesnelheid na een stimuli
  • Resultaat: positieve woorden sneller gelinkt aan ingroup; negatieve woorden sneller gelinkt aan outgroup

Oef.25 p.114-115: doe zelf een IAT-test (kies een kenmerk) en vul de vragen in

Slide 86 - Slide

Slide 87 - Link

H5 Sociale categorisering
Vooroordelen p.115
Van stereotypen naar vooroordelen...
Vooroordeel = negatieve houding of gevoel tegenover iemand (omdat die tot een bepaalde groep behoort)

Stereotype -> gedachte (cognitief) over een categorie personen
Vooroordeel -> bevat een gevoel (affectief) t.o.v. een concreet persoon

Komt voor uit ingroupfavoritisme (ingroup beter dan outgroup)

Slide 88 - Slide

H5 Sociale categorisering
Vooroordelen p.115
Model Fiske: 
Hoe leiden stereotypen tot gevoelens?

Centrale kenmerken: warmte en competentie
-> ook belangrijk in het beoordelen van groepen


Ingroup: warm
Outgroup: koud
Competentie hoog 
-> hoge status groep
Competentie laag 
-> lage status groep

Slide 89 - Slide

H5 Sociale categorisering
Vooroordelen p.115
Model Fiske: 
Centrale kenmerken: warmte en competentie
-> combinatie van deze eigenschappen zorgt voor bepaalde gevoelens en gedrag




Slide 90 - Slide

H5 Sociale categorisering
Vooroordelen p.115-116
Model Fiske: 



Oef.26 p.115: groepen in deze kader zoeken, waar zet je jouw eigen ingroup?
Oef.27 p.116: bijhorend gedrag zoeken

Slide 91 - Slide

H5 Sociale categorisering
Vooroordelen p.116-118
Ontstaan van vooroordelen (stereotypen groeien uit tot vooroordelen):
  • Groepsprocessen
  • Sociale leerprocessen
  • Bedreiging van het zelfbeeld
  • Persoonlijkheid

Slide 92 - Slide

H5 Sociale categorisering
Vooroordelen p.116
  • Groepsprocessen
Ingroupfavoritisme 
(sterke menselijke neiging om onze eigen groep te bevooroordelen)

!! Zelfs bij groepen die nauwelijks kenmerken delen 
-> geen gemeenschappelijke eigenschappen, elkaar niet kennen...
(zie experiment)

Slide 93 - Slide

H5 Sociale categorisering
Vooroordelen p.116
  • Groepsprocessen
(Sub)culturen 
Welke stereotypen en vooroordelen sterk of minder sterk aanwezig zijn = afhankelijk van de cultuur
(bv. masculiene cultuur)

Slide 94 - Slide

H5 Sociale categorisering
Vooroordelen p.116-117
  • Sociale leerprocessen
Omgevingsinvloeden (~ socialisatie) 
Continue beïnvloeding van onze cognitieve schema's door onze omgeving (gezin, school, media...)
bv. 'Daddy's big tummy - Peppa Pig'


Slide 95 - Slide

Slide 96 - Video

H5 Sociale categorisering
Vooroordelen p.116-117
  • Sociale leerprocessen
Omgevingsinvloeden (~ socialisatie) 

Bekend experiment: The doll test (beeldfragment 10')
-> In welke mate zijn bepaalde vooroordelen al bij kleuters aanwezig?


Slide 97 - Slide

Slide 98 - Link

H5 Sociale categorisering
Vooroordelen p.117
Bedreiging van het zelfbeeld
Neerkijken op andere groep -> hogere zelfwaardering

Aan welk mechanisme doet jullie dit denken?
  • Self-serving bias; ingroupfavoritisme

Laag zelfbeeld hebben: vooroordelen kan een manier zijn om zichzelf hoger in te schatten (coping)

Slide 99 - Slide

H5 Sociale categorisering
Vooroordelen p.117
  • Bedreiging van het zelfbeeld
Experiment
(zie vademecum
p.249)

Slide 100 - Slide

H5 Sociale categorisering
Vooroordelen p.117
  • Bedreiging van het zelfbeeld
Experiment (zie vademecum p.249):
  • Wat zijn de onafhankelijke variabelen?
  • Wat is de afhankelijke variabele?
  • Hoeveel condities (en dus experimentele groepen) zijn er in dit experiment? Benoem ze.
  • Wat zijn controlevariabelen in dit onderzoek?
  • Welk resultaat kun je afleiden uit de grafiek?

Slide 101 - Slide

H5 Sociale categorisering
Vooroordelen p.117
  • Bedreiging van het zelfbeeld
Experiment 
(p.249)

Slide 102 - Slide

H5 Sociale categorisering
Vooroordelen p.117
  • Bedreiging van het zelfbeeld
Experiment 
(p.249)

Slide 103 - Slide

H5 Sociale categorisering
Vooroordelen p.117
  • Bedreiging van het zelfbeeld
Oef.29 p.117: 'trollen'
  • 'trollen' hebben mogelijks een laag zelfbeeld en schrijven negatieve commentaren om zichzelf beter te doen voelen

Slide 104 - Slide

H5 Sociale categorisering
Vooroordelen p.117
  • Persoonlijkheid
'Bevooroordeelde persoonlijkheid'
= persoon die meerdere vooroordelen heeft 
(bv. etniciteit, seksuele voorkeur, gezinssamenstelling...)

Bepaalde persoonlijkheidskenmerken geven meer kans op het hebben van vooroordelen.

Slide 105 - Slide

H5 Sociale categorisering
Vooroordelen p.118
  • Persoonlijkheid
Bepaalde persoonlijkheidskenmerken geven meer kans op het hebben van vooroordelen:
  • Sterke vooroordelen: autoritarisme en sociale dominantie
  • Minder vooroordelen: hoge openheid voor ervaringen 

Slide 106 - Slide

H5 Hardnekkige meningen p.118
Veranderen van mening doen we niet graag!
Oordeel (over iemand of een een sociale categorie) aanpassen doe we liever niet, ongeacht nieuwe info.

Waarom houden we vast aan onze eerste indruk en aan stereotiepe meningen?
  • Subcategorisering
  • Confirmation bias
  • Self-fulfilling prophecy

Slide 107 - Slide

H5 Hardnekkige meningen
Subcategorisering p.118
Iemand past niet in een stereotype / categorie?
-> nieuwe subcategorie maken (= subcategorisering)
(nieuwe voor deze 'ene' uitzondering, zodat ons stereotype niet moet worden aangepast)

Bv. stereotype vrouw (zachte sector) vs. 'carrièrevrouw'

Slide 108 - Slide

H5 Hardnekkige meningen
Confirmation bias p.118
Confirmation bias (= bevestigingsvooroordeel)
-> concentreren op 'bevestigende' info (in stand houden van bestaande beeld) en negeren van 'weerleggende' info

bv. 'strenge' leerkracht - elke keer als hij/zij optreedt tegen negatief gedrag is dit bevestigend voor de huidige mening, maar de keren dat ze vriendelijk, begripsvol, ... reageert wordt genegeerd

Slide 109 - Slide

H5 Hardnekkige meningen
Confirmation bias p.118
Oef.30 p.118-119
Lees het experiment onderaan p.118
Bekijk de grafieken en vul de vragen in p.119

Slide 110 - Slide

H5 Hardnekkige meningen
Confirmation bias p.118
Oef.30 p.118-119
Wat leid je af uit de grafieken?
  • proefpersonen met hoge verwachtingen schatten Hannah hoger in dan die met lage verwachtingen; het verschil is groter bij deelnemers die de film (prestaties) zagen
Hoe kan de confirmation bias de resultaten verklaren?
  • Focus op vragen die overeenkwamen met hun eerste oordeel (1e groep: aandacht voor juiste antwoorden en Hannah hoger inschatten; 2e groep: omgekeerd)

Slide 111 - Slide

H5 Hardnekkige meningen
Confirmation bias p.118
Onze mening is zo hardnekkig dat:
tegenstrijdige / weerleggende informatie genegeerd wordt

Experiment: jurylid fictieve rechtzaak
  • Fase 1: weinig bewijs (18% schuldig bevonden)
  • Fase 2: getuige die verdachte zag op plaats delict (72% schuldig bevonden)
  • Fase 3: getuige blijkt vals te zijn! (68% schuldig bevonden)

Slide 112 - Slide

H5 Hardnekkige meningen
Self-fulfilling prophecy p.120
Vanuit onze mening over iemand -> eigen gedrag aanpassen -> ons gedrag beïnvloedt de andere en gaat zich gedragen volgens 'verwachtingen'
= self-fulfilling prophecy (zelfvervullende voorspelling)

Het gedrag dat onze eigen mening 'vervult' wordt dus onbewust 'opgewekt / uitgelokt'.

Slide 113 - Slide

H5 Hardnekkige meningen
Self-fulfilling prophecy p.120
Bestaat uit 4 delen / stappen: 
persoon A heeft bepaalde verwachtingen van persoon B
bv. lkr krijgt een nieuwe ll waarvan hij reeds veel negatief hoorde
persoon A gedraagt zich naargelang zijn verwachtingen
bv. lkr is op zijn hoede en geeft een uitbrander als deze ll iets negatief doet
persoon B past zijn gedrag onbewust aan gedragingen van persoon A aan
bv. deze ll voelt zich benadeeld en stelt zich negatief op in de les
persoon A ziet zijn verwachtingen bevestigd
bv. lkr krijgt zijn negatieve verwachtingen van het gedrag van de ll bevestigd

Slide 114 - Slide

H5 Hardnekkige meningen
Self-fulfilling prophecy p.120
Oef.31 p.120
Schema self-fulfilling prophecy maken
Ev. voorbeeld erbij zetten

Slide 115 - Slide

H5 Hardnekkige meningen
Self-fulfilling prophecy p.120
Oef.31 p.120






Extra oef.: werk deze cyclus uit voor de situatie 'samenwerken met een klasgenoot die lui is'

Slide 116 - Slide

H5 Hardnekkige meningen
Self-fulfilling prophecy p.120-121
Ook bij het experiment op p.120 onderaan wordt dit effect teruggevonden.
Extra oef.: lees het experiment en maak ook hier de cyclus

Vanuit dit experiment werd een 'specifieke vorm' van de self-fulfilling prophecy benoemd: Pygmalion-effect
= fenomeen dat de verwachtingen van leerkrachten de prestaties van hun leerlingen beïnvloeden (positief en negatief mogelijk!)

Slide 117 - Slide

H5 Hardnekkige meningen
Self-fulfilling prophecy p.121
Oef.32 p.121: verband self-fulfilling prophecy en de doll test?
  • kinderen met donkere huid beseffen dat anderen hen als minder en slechter beschouwen -> mogelijks gedrag erop aanpassen (effectief stouter worden en minder hoge jobs -> minder geld verdienen)

Oef.33-34 p.121: maken we niet, wel goede (herhalings)oefening ter voorbereiding van het examen!

Slide 118 - Slide

H5 Hardnekkige meningen
Self-fulfilling prophecy p.121
Laatste besluit:
Oordelen zijn ondoordacht; stereotypen / vooroordelen zijn niet te vermijden, MAAR: vertekend oordeel komt minder voor bij:
  • mensen die gemotiveerd / bereid zijn om erover na te denken (stap 2 van tweestappenmodel!)
  • mensen die we beter kennen (uitnodiging voor open te staan om mensen, groepen, culturen... te leren kennen voor dat je oordeelt)

Slide 119 - Slide

H5 Sociale cognitie inleiding
  • Wat heb je gezien?
  • Wie heb je gezien? 

Slide 120 - Slide

H5 Observeren en interpreteren p.99-100
Waarnemingsproces (observeren -> interpreteren)
  • Stimulus wordt opgevangen door zintuigen
  • Zintuigen sturen info naar hersenen (zintuigen - zenuwbanen - thalamus; uitzondering: geur)
  • Informatie gaat naar verschillende delen van de cortex om te verwerken

Oef.2 p.100

Slide 121 - Slide