Zinsdelen wwg, pv, ow, lv, meewvw

• Nederlands
• Middelbare school
• vmbo t
• Leerjaar 1

Grammatica ontleden

Opfrissen

Zinsdelen

Aan het werk

Afsluiting

Doel: Aan het einde van de les weet je hoe je een eenvoudige zin in zinsdelen verdeelt.

Hoe vind je de persoonsvorm?

Wat is het werkwoordelijk gezegde?

Hoe vind je het onderwerp?

Welke vraag stel je om het lijdend voorwerp te vinden?

De jongen in de gestreepte trui verzamelde schelpen op het strand.
Wat is het onderwerp?

1. De jongen
2. schelpen
3. De jongen in de gestreepte trui
4. De jongen op het strand

De jongen in de gestreepte trui verzamelde mooie witte schelpen op het strand. Wat is het lijdend voorwerp?

1. de gestreepte trui
2. witte schelpen
3. mooie witte schelpen
4. schelpen

Bekijk de volgende voorbeeldzin:

Mijn vader geeft zijn oude telefoon aan zijn broer.

PV: geeft

Ww.gez: geeft

ow: Wie / Wat + wg?           (wie geeft?)   mijn vader

lv: Wie / Wat + ow + wg?   (wat geeft mijn vader?) zijn oude telefoon

mv:  Aan wie (wat) / voor wie (wat) + ow + lv + wg?

                                                   (aan wie geeft mijn vader zijn oude telefoon?)

                                                    aan zijn broer

Wat is het onderwerp?
Martin gaf hem een broodje.

1. Martin
2. gaf
3. hem
4. een broodje

Wat is het lijdend voorwerp?
Martin gaf hem een broodje.

1. Martin
2. gaf
3. hem
4. een broodje

Wat is het meewerkend voorwerp?
Martin gaf hem een broodje.

1. Martin
2. gaf
3. hem
4. een broodje

Wat is het meewerkend voorwerp?
Moeder schenkt hem een kopje thee in.

1. Moeder
2. schenkt in
3. hem
4. een kopje thee

Wat is het meewerkend voorwerp?
Wanneer krijg jij een nieuwe fiets?

1. Jij
2. wanneer
3. een nieuwe fiets
4. er is geen meewerkend voorwerp

Mijn zus heeft gisteren mijn konijn eten gegeven
mijn konijn = ?

1. onderwerp
2. meewerkend voorwerp
3. lijdend voorwerp
4. werkwoordelijk gezegde

Wat is het meewerkend voorwerp?
Oma geeft jou een nieuwe fiets.

1. Oma
2. geeft
3. jou
4. een nieuwe fiets

Wat is het ow?
Aan wie heeft hij een euro gegeven?

1. Aan wie
2. hij
3. een euro
4. heeft gegeven

Wat is het lijdend voorwerp?
Aan wie heeft hij een euro gegeven?

1. Aan wie
2. hij
3. een euro
4. heeft gegeven

Wat is het mv?
Aan wie heeft hij een euro gegeven?

1. Aan wie
2. hij
3. een euro
4. heeft gegeven

Ontleed de zin:
Dat heeft Tess haar overhandigd.

Ontleed de zin:
Stan vroeg de oude man de weg

Ontleed de zin:
Fleur gaf haar geld aan goede doelen

Ontleed de zin:
Elk jaar stuurde Anna haar kleinzoon een boek