NI yellow 3 unit 1

unit 1 - recap
past simple
much < > many
word order
possessives
a < > an
have to + verb
1 / 16
next
Slide 1: Slide
EngelsVoortgezet speciaal onderwijs

This lesson contains 16 slides, with text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

unit 1 - recap
past simple
much < > many
word order
possessives
a < > an
have to + verb

Slide 1 - Slide

past simple = meest simpele verleden tijd

* Ik liep buiten - I walked outside.
* Hij liep buiten - He walked outside. 
* Wij liepen buiten - We walked outside

dus bij alle personen hetzelfde, nl     VERB + ED

belangrijk: start en stop in het verleden, is afgesloten
                       vaak tijdsbepaling in de zin (yesterday, etc)
                      


Slide 2 - Slide

What happens when you turn it into a question?

* I listened to loud music. - Did I listen to loud music? 
* he listened to music. - Did he listen to music?
* They listened to music - Did they listen to music?

dus bij alle personen did + verb (ww, zonder ed!)

Slide 3 - Slide

past simple negation (is vt ontkennend)

Je luisterde juist niet naar muziek: 

I didn't listen to music. 
You didn't listen to music. 
We didn't listen to music. 

dus ook hier: bij iedereen didn't + verb

Slide 4 - Slide

much < > many
telbaar < > niet telbaar
enkelvoud  < > meervoud

Slide 5 - Slide

much
water
love
air

begrip is niet ontelbaar
many
friends
books
cars

begrip kun je tellen

Slide 6 - Slide

word order: basiszin in het Engels heeft 
vaste volgorde:
wie // ww // wat // waar // wanneer

Jane bought a car in Oss last week. 

** plaats voor tijdsbepaling                
** tijdsbepaling mag ook vooraan: 
Last week Jane bougth a car in Bussum. 

Slide 7 - Slide

De zin kun je eindeloos uitbreiden, maar zinsvolgorde blijft hetzelfde: Jane bougth a car in Oss last week. 

Jane bought a red car in Oss last week. 

Jane bougth a red car in the shop in Oss last week. 

Jane didn't buy a tiny red car in the new shop Oss last week. 


Slide 8 - Slide

possessive = bezit
my - mine
your - yours
his - his
etc
* let erop dat er soms een s wordt toegevoegd                                    
* belangrijk: wordt bezitsvorm wel/ niet zelfstandig naamwoord erachter??

Slide 9 - Slide

my/ his/ her/ our etc

my car
his car
her bike
your bike
our house
their house
mine/ his/ hers/ ours

the car is mine
the car is his
the bike is hers
the bike is yours
that house is ours
that house is theirs

Slide 10 - Slide

indefinite article: a / an
* het woord begint met een klinker
* als je het woord uitspreekt, hoor je eerst een klinker
* klinker? dan a
* medeklinker ? dan an

Slide 11 - Slide

                     a
a car
a house
a unit (joenit)
a one-day course (won-day)
                     an
an apple
an easy ride
an X-ray (ex-ray)
an honest man (onest)
an hour (our)

Slide 12 - Slide

to have to + verb (moeten)
- verplicht 
- geeft hoop gedoe als je het niet doet

ontkennend = niet hoeven

Slide 13 - Slide

* You have to listen otherwise your mum gets mad!
* He has to go now, or he will be late. 
* We have to stay in because it's pouring outside. 

dus: 
- om wie gaat het
- juiste vorm van have 
- altijd gevolgd door verb (= hele ww)

Slide 14 - Slide

bij vragend en ontkennend maken van de zin, zoals altijd met verb to do + have to + verb, 

dus: 
- Do you have to listen to your mum?
- He doesn't have to go, he's still in time.
- Do we have to stay in?

Slide 15 - Slide

Slide 16 - Slide