4.2 De industriële samenleving

Tijd van burgers en stoommachines
De industriële revolutie
par. 4.2 De industriële samenleving

1 / 31
next
Slide 1: Slide
GeschiedenisMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

This lesson contains 31 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Tijd van burgers en stoommachines
De industriële revolutie
par. 4.2 De industriële samenleving

Slide 1 - Slide

Planning
  • Terugblik
  • Huiswerk bespreken
  • Leerdoelen
  • Uitleg
  • Opdrachten maken
  • Afsluiten 

Slide 2 - Slide

Welk begrip past bij de afbeelding
A
Industrialisatie
B
fabriek
C
huisnijverheid
D
massaproduktie

Slide 3 - Quiz

Wat is de juiste volgorde?
A
huisnijverheid, stoommachine, industrie, watermolens.
B
watermolens, huisnijverheid, industrie, stoommachine
C
watermolens, huisnijverheid, stoommachine, industrie
D
huisnijverheid, watermolens, stoommachine, industrie

Slide 4 - Quiz

Wanneer is de industrialisatie in Engeland begonnen
A
1750
B
1680
C
1830
D
1860

Slide 5 - Quiz

Wat is waar over de industriële revolutie in Engeland?
A
Er was weinig verzet tegen de komst van de industrie
B
Landelijke gebieden bleven onaangetast
C
De bevolking was nog nooit zo snel gegroeid
D
Steenkool werd alleen gebruikt om huizen te verwarmen

Slide 6 - Quiz

Tussen 1750 en 1850 veranderde Engeland van een .......samenleving in een .....samenleving

Slide 7 - Open question

Huiswerk bespreken
Pak opdracht 1 t/m 10 van 4.1 voor je

Slide 8 - Slide

Leerdoelen
  • Je kunt uitleggen hoe de werk- en leefomstandigheden van de arbeiders waren.
  • Je kunt uitleggen wat een klassenmaatschappij is en hoe die verschilde van een standensamenleving.
  • Je kunt enkele belangrijke uitvindingen noemen die in de 19e eeuw werden gedaan.

Slide 9 - Slide

Werken en wonen
De werkomstandigheden van de nieuwe fabrieksarbeiders waren slecht:
  • Lage lonen.
  • Eentonig werk.
  • Kinderarbeid.

Slide 10 - Slide

Slide 11 - Slide

Werken en wonen
  • Lange werkdagen: 6 dagen en nooit vakantie.
  • Oorverdovend lawaai.

Slide 12 - Slide

Werken en wonen
  • Smerige lucht in de fabriekshallen.
  • Gevaarlijk werk: weinig oog voor veiligheid.
  • Protesteren was gevaarlijk: ontslag.

Slide 13 - Slide

Werken en wonen
De woonomstandigheden van de arbeiders waren ook slecht. 
  • Nauwelijks openbaar vervoer: arbeiders woonden op loopafstand van de fabriek. Gevolg: urbanisatie/ verstedelijking.

Slide 14 - Slide

Werken en wonen
  • Donkere, piepkleine woningen, dicht op elkaar.
  • Afval en uitwerpselen kwamen in beerputten terecht of in rivieren/ kanalen.
  • Geen schoondrinkwater.

Slide 15 - Slide

Werken en wonen
  • Slechte hygiëne.
  • Besmettelijke ziektes.
  • Gemiddelde leeftijd arbeider: 35 jaar.
  • 50 jaar was oud.

Slide 16 - Slide

Slide 17 - Slide

Slide 18 - Video

Noem 2 verschillende voorbeelden van de slechte werkomstandigheden in de fabrieken.

Slide 19 - Open question

Waarom protesteerden arbeiders nauwelijks tegen deze slechte werkomstandigheden?

Slide 20 - Open question

Gelukkig konden arbeiders bijkomen van het zware werk tijdens de vakanties.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 21 - Quiz

Waarom maakten fabrieksdirecteuren graag gebruik van kinderarbeid?
A
Kinderen zijn goedkoper.
B
Kinderen gehoorzamen beter.
C
Kinderen werken harder.
D
Kinderen zijn minder snel moe.

Slide 22 - Quiz

Wat gebeurde er vaak als je door een bedrijfsongeval arbeidsongeschikt was geworden?
A
Dan werd je ontslagen.
B
Dan kreeg je een uitkering.

Slide 23 - Quiz

Waarom werkten vrouwen en kinderen ook in fabrieken?

Slide 24 - Open question

Noem 2 verschillende voorbeelden van slechte leefomstandigheden tijdens de Industriële Revolutie.

Slide 25 - Open question

Bedenk waarom een fabrieksarbeider gemiddeld 35 jaar oud werd.

Slide 26 - Open question

De klassenmaatschappij
  • Vóór 1800 --> handelskapitalisme : 
  • Na 1800 verdienden kapitalisme
  • Ondernemers verdienen vooral geld door het maken van goederen: zo min mogelijk regels en wetten.

Slide 27 - Slide

De klassenmaatschappij
  • Door het kapitalisme veranderde de samenleving.
  • De standensamenleving verdween: geestelijken en adel waren niet meer zo belangrijk. 

Slide 28 - Slide

De klassenmaatschappij
  • Ondernemers en arbeiders waren nu de voornaamste groepen: derde stand.
  • Enorme tegenstellingen!
  • Daarom geen verdeling meer in standen, maar in klassen.

Slide 29 - Slide

Nieuwe uitvindingen 
1. verbrandingsmotor -->  werkt op diesel of benzine, was eenvoudiger te bedienen dan een stoommachine. maakt uitvinding van de auto mogelijk. 
2. gaslamp, later elektrisch licht 
3. telegraaf, later telefoon 
5. inentingen om ziektes te voorkomen + verdovingen 
6. kunstmest 

Slide 30 - Slide

Opdrachten maken
Wat? maken opdracht 4 t/m 12. 10 overslaan
Hoe? Individueel
Hulp? Boek, buurman/vrouw of docent
Tijd? De rest van de les
Klaar? Doe iets voor een ander vak/jezelf

Slide 31 - Slide