V5 clases 13_14 y 15 periodo 1

¡Hola y bienvenidos!
1 / 49
next
Slide 1: Slide
SpaansMiddelbare schoolvwoLeerjaar 4

This lesson contains 49 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

¡Hola y bienvenidos!

Slide 1 - Slide

El programa de hoy 
  1. Mini prueba formativa
  2. Repaso del subjuntivo + USO del subjuntivo

Slide 2 - Slide

Prueba formativa
tienes máximo 20 minutos

Slide 3 - Slide

Aan het einde van U4:
Leerdoelen
- ik ken de namen van kledingstukken en accessoires,
- Ik kan een gesprek voeren over kleding en shoppen.
- ik kan mijn mening geven over kleding / mode 

- ik kan de SUBJUNTIVO vervoegen
- ik kan de SUBJUNTIVO gebruiken


Slide 4 - Slide

Slide 5 - Slide

Subjuntivo: je gebruikt subjuntivo in hoofdzinnen die en wens of noodzaak uitdrukken en beginnen met QUE
¡QUE apruebes los exámenes!
Ik hoop dat je voor de examens slaagt.

¡QUE te lo pases bien!
Ik hoop dat je plezier hebt.  Veel plezier!

¡Que te mejores!
Beterschap!


Slide 6 - Slide

De SUBJUNTIVO gebruik je in bijzinnen bij werkwoorden die een wens of een noodzaak uitdrukken. 
Espero que mi amiga apruebe los exámenes.
Ik (wacht) hoop dat mijn vriendin slaagt voor haar examens. 

Quiero que me ayudes a ordenar el ático.
Ik wil dat je mij helpt met het opruimen van de zolder. 

Necesito que hagas tus deberes


Slide 7 - Slide

1. Regelmatige werkwoorden
De werkwoorden op -ar krijgen de uitgangen van -er.
De werkwoorden op -er en -ir krijgen de uitgangen van -ar.

Let op de ik-vorm. Die is gelijk aan de hij/zij/u-vorm en eindigt in de Subjuntivo dus nooit op -o.

Slide 8 - Slide

1. Regelmatige werkwoorden
hablar
comer
escribir
hable
coma
escriba
hables
comas
escribas
hable
coma
escriba
hablemos
comamos
escribamos
habléis
comáis
escribáis
hablen
coman
escriban

Slide 9 - Slide

2. Onregelmatige ik-vorm
Bij werkwoorden die in de Indicativo een onregelmatige ik-vorm hebben, haal je de -o eraf en gebruik je de overgebleven stam (hieronder groen) voor alle vormen van de Subjuntivo. 

Je kent: tener (tengo), poner (pongo), hacer (hago), decir (digo), venir (vengo), traer (traigo), conocer (conozco), producir (produzco) salir (salgo), caer (caigo), ver (veo) en oír (oigo).

Slide 10 - Slide

2. Onregelmatige ik-vorm
tener
conocer
ver
tenga
conozca
vea
tengas
conozcas
veas
tenga
conozca
vea
tengamos
conozcamos
veamos
tengáis
conozcáis
veáis
tengan
conozcan
vean

Slide 11 - Slide

3. Klinkerwisseling
Werkwoorden die in de Indicativo een klinkerwisseling in de stam hebben, behouden de wisseling in de Subjuntivo. De klinkerwisseling zit altijd in de laatste lettergreep van de stam.

De wisseling vindt net als in de Indicativo in principe niet plaats in de nosotros en vosotros-vormen, maar: 
- wel bij e > i éi > y
- werkwoorden op -ir met e > ie en o > ue krijgen een andere klinker in de stam bij nosotros/vosotros: respectievelijk i en u

Slide 12 - Slide

3. Klinkerwisseling: e > ie
cierrar (sluiten), comenzar (beginnen), confesar (opbiechten), despertarse (wakker worden), empezar (beginnen), merendar (snacken), negar (ontkennen), nevar (sneeuwen), pensar (denken), recomendar (aanbevelen), sentarse (gaan zitten), entender (begrijpen), defenderse (zich verdedigen), perder (verliezen), querer (willen), mentir (liegen), preferir (liever willen), sentirse (zich voelen), divertirse (zich vermaken)

Slide 13 - Slide

3. Klinkerwisseling: e > i
corregir (nakijken), despedirse (afscheid nemen), elegir (kiezen), medir (meten), pedir (vragen, bestellen), repetir (herhalen), reír (lachen), seguir (volgen, verdergaan), servir (dienen), vestirse (zich aankleden)

Let op: ook nosotros en vosotros krijgen een i i.p.v. een e.

Slide 14 - Slide

3. Klinkerwisseling: o/u > ue
acostarse (naar bed gaan), almorzar (lunchen) colgar (ophangen), contar (vertellen) costar (kosten), encontrar (vinden) mostrar (laten zien), probar (proberen, proeven), recordar (zich herinneren), sonar (klinken, luiden), soñar (dromen) soltar (loslaten) volar (vliegen), doler (pijn doen), llover (regenen), mover (bewegen), poder (kunnen, mogen), resolver (oplossen), volver (teruggaan), devolver (teruggeven), morir (sterven), dormir (slapen), jugar (spelen)

Slide 15 - Slide

3. Klinkerwisseling: i > y
construir (bouwen), destruir (verwoesten), huir (vluchten), incluir (insluiten)

Let op: ook nosotros en vosotros krijgen een y i.p.v. een i.

Slide 16 - Slide

3. Klinkerwisseling
e > i
i > y
preferir
sentir(se)
divertir(se)
dormir
morir
pida
incluya
prefiera
duerma
muera
pidas
incluyas
prefieras
duermas
mueras
pida
incluya
prefiera
duerma
muera
damos
inclu amos
pref ramos
rmamos
ramos
dáis
inclu áis
pref ráis
rmáis
ráis
pidan
incluyan
prefieran
duerman
mueran

Slide 17 - Slide

4. Klankbehoud
Bij alle werkwoorden op -car, -gar, -ger en -gir verandert de spelling ten behoeve van klankbehoud. Bij alle werkwoorden op -zar verandert de spelling ook, maar hier om de lettercombinaties 'ze' en 'zi' te voorkomen. 

Slide 18 - Slide

4. Klankbehoud
explicar
colgar
empezar
coger
elegir
explique
cuelgue
empiece
coja
elija
expliques
cuelgues
empieces
cojas
elijas
explique
cuelgue
empiece
coja
elija
expliquemos
colguemos
empecemos
cojamos
elijamos
expliquéis
colguéis
empecéis
cojáis
elijáis
expliquen
cuelguen
empiecen
cojan
elijan

Slide 19 - Slide

5. Eigenaardige werkwoorden
Bij ser, ir, haber en saber  verandert de stam.

Bij estar en dar  verandert de a in een e.

Slide 20 - Slide

5. Eigenaardige werkwoorden
ser
ir
haber
saber
estar
dar
sea
vaya
haya
sepa
esté
seas
vayas
hayas
sepas
estés
des
sea
vaya
haya
sepa
esté
seamos
vayamos
hayamos
sepamos
estemos
demos
seáis
vayáis
hayáis
sepáis
estéis
deis
sean
vayan
hayan
sepan
estén
den

Slide 21 - Slide

Is het Subjuntivo of Indicativo?:
Yo compro un vestido rojo
A
subjuntivo
B
no sé
C
no sé
D
indicativo

Slide 22 - Quiz

¡Qué compres mucho en las tiendas!
A
no sé
B
indicativo
C
subjuntivo
D
no sé

Slide 23 - Quiz

Ayer me probé un pantalón muy bonito.
A
indicativo
B
no sé
C
subjuntivo
D
no sé

Slide 24 - Quiz

Espero que mañana haga mucho sol.
A
no sé
B
subjuntivo
C
indicativo
D
no sé

Slide 25 - Quiz

Zet het werkwoord tussen haakjes in de SUBJUNTIVO:
Quiero que tú me (ayudar) a ordenar la cocina.
A
ayudas
B
ayudes
C
ayudaste
D
has ayudado

Slide 26 - Quiz

¡Que (tú, encontrar) trabajo pronto!
A
encuentras
B
encuentres
C
encontraste
D
has encontrado

Slide 27 - Quiz

Espero que (yo, ganar) mucho dinero.
A
gano
B
gane
C
he ganado
D
ganaba

Slide 28 - Quiz

Quiero que (vosotros, hablar) más español.
A
habláis
B
habléis
C
habéis hablado
D
hablasteis

Slide 29 - Quiz

Keuzes maken deze week: let op! Activiteit 1A is voor iedereen verplicht: hou je keuzes bij voor de evaluatie van vrijdag
Subjuntivo
Vocabulario
Vaardigheden
1A: Voor iedereen
TB Blz. 50 oef 1, 4, 5 y 6
TB Blz. 48 oef 1, 3 en 4, blz. 52 oef 8, 9 y 11 
Lezen
TB Blz. 49 oef 5, 6 en 7
1B: Lastig? Maak ook blz. 50 oef 2, 3
Oefen woordjes in Memrise (zie somtoday voor link) 
klaar? TB Blz. 55 oef 1

antwoorden in SOMToday week 43

Slide 30 - Slide

¡Hola y bienvenidos!

Slide 31 - Slide

Programa
- repaso del vocabulario
- ejercicios extra antes del examen

Slide 32 - Slide

Unidad 4
De compras

Slide 33 - Slide

De compras
¡ojo!
1) Ir de compras:  la ropa / la moda
2) hacer la compras:  la comida / el supermercado

Slide 34 - Slide

Slide 35 - Video

¿Cuál es la diferencia entre unos zapatos y unas botas?

Slide 36 - Open question

¿cómo se dice leren jas?

Slide 37 - Open question

Wat betekent:
¿Qué talla usas?

Slide 38 - Open question

¿Qué es esto?

Slide 39 - Open question

Wat betekent:
En rebajas todo es más barato.

Slide 40 - Open question

Wat betekent:
¿Dónde están los probadores?

Slide 41 - Open question

Wat betekent:
¿Qué te vas a poner para la fiesta?

Slide 42 - Open question

¿Cuál es la diferencia entre: llevar y ponerse?

Slide 43 - Open question

¿Qu;e ropa llevas hoy?
Llevo ...

Slide 44 - Open question

Lleva un traje gris elegante y una corbata. Lleva gafas modernas. 
Lleva un traje de chaqueta y falda azul claro. Lleva una blusa blanca.
Lleva un traje de chaqueta y falda verde. Lleva un pañuelo y un sombrero.
Lleva vaqueros y una camisa de rayas. Es el menos elegante de todos.

Slide 45 - Drag question

Slide 46 - Drag question

(goud)
(zilver)

Slide 47 - Slide

¿Qué llevo hoy? ¿Qué me pongo?
¿Cuál es la diferencia entre: llevar y ponerse? 
llevar=dragen.   (regelmatige ww)
ponerse = aantrekken  (wedekerend ww)


Let op
vestido = mannelijk > negro
falda=vrouwelijk> negra
zapatos=mannelijk meervoud>negros
botas = vrouwelijk meervoud > negras

Llevo un vestido negro y botas negras.
Me voy a poner una falda negra y zapatos negros

Slide 48 - Slide

Keuzes maken: leerdoelen H4 afronden
formatieve toets op maandag (antwoorden in SOM)
Subjuntivo lastig???
Vaardigheden: ik kan teksten over mode begrijpen.

Ik kan gesprekken in een winkel begrijpen.
Ik kan een klachtenbrief schrijven over een gekocht product.

Ik begrijp klachtenbrieven over een aangeschaft product
Ik kan kleding en accesoires gedetaillerd beschrijven. 
groepje met de docent aan de slag!
1) lee el texto y responde las preguntas
2) TB blz.53  oef 1 + 3 (som)
1) TB blz. 56 oef 5 + oef 7 (deze lever je in via Teams). 
Zoek online 5 fotos van outfits die jou aanspreken en beschrijf deze. Zet in teams.
Antwoorden in SOM bij vrijdag 27 oktober

Slide 49 - Slide