3H_grammatica herhaling

• Frans
• Middelbare school
• havo
• Leerjaar 3

Bienvenue 3H

Lesinhoud

1. toets en tâche
2. herhaling delend lidwoord
3. herhaling impératif (gebiedende wijs)
4. werkwoord mettre
5. zelf aan het werk
   

1. toets en tâche

toets deeltaak 2: na de toetsweek, in de eerste week van deeltaak 3 (vocabulaire, grammatica, kookvideo, recept)

tâche: inleveren in inleverbakje op itsLearning, 

uiterlijk vrijdag 4 december

2. Herhaling delend lidwoord

de uitleg

Het delend lidwoord..

• ..gebruik je om een ontelbare of niet-specifieke hoeveelheid aan te geven: ik koop appels > j'achète des pommes
• ..wordt NIET vertaald naar het Nederlands!
• ..kan weer mannelijk, vrouwelijk en meervoud zijn, dus goed kijken naar het zelfstandig naamwoord (en naar het lidwoord)

Het delend lidwoord

man. enklv = du > du fromage, du jambon, etc.

vr. enkv = de la > de la salade, de la viande, etc.

klinker/h = de l' > de l'eau, etc.

meervoud = des > des pommes, des légumes, etc.

Het delend lidwoord

LET OP!: na een ontkenning of hoeveelheid gebruik je:                     de / d'

> je ne mange pas de fromage

> je veux un kilo de pommes

> je prends une verre d'eau

Het delend lidwoord

LET OP!: na de volgende werkwoorden gebruik je                 le, la, l', les 

Je préfère l'eau                     Je déteste le café

J'adore le chocolat             Je n'aime pas la viande

J'aime les pommes 

2. Herhaling delend lidwoord

vul de juiste vorm van het delend lidwoord in 

(dus typ alleen het delend lidwoord!)

Je mange souvent _________ fruits

Mon frère boit ___________ lait à chaque repas.

Je ne mange pas ___________ poisson

Mais tu manges ___________ fromage

Je vais acheter un kilo __________ asperges

Moi, j’adore __________ légumes

3. Herhaling gebiedende wijs

• = wordt gebruikt om een bevel of om een verbod te geven/ op een bevelende manier iets zeggen 
• Géén gebruik van persoonlijke voornaamwoorden (je/tu/il/elle/on/nous/ vous/ils/elles) 
• Gericht op 1 of meerdere personen 
• Wordt vaak geschreven met een uitroepteken aan het eind van de zin 

 

Mange ta pomme!    //   Ajoutez du sucre.    //   Ne discute pas!

3. Herhaling gebiedende wijs

vul de nieuwe zin in, in de gebiedende wijs

Tu dois allumer le four.

Vous devez faire vos devoirs

3. Herhaling gebiedende wijs

vul de juiste vorm van het werkwoord in

(typ alleen het werkwoord in)

Éric et Alexandre, (rester) _____________________ ensemble!

(finir) _______________ nos devoirs!

Emilie, (ajouter) ______________ du sucre.

(être) ____________ gentil, Alex!

4. Herhaling mettre

kies de juiste tijd van het werkwoord METTRE

(p.6 in je boekje, je mag het schema erbij houden)

Ma mère mettait toujours un peu de parfum.

1. présent
2. futur simple
3. passé composé
4. imparfait

Tu mettras du sucre dans le thé?

1. présent
2. futur simple
3. passé composé
4. imparfait

Sarah et Julien ont mis leurs chaussures de sport.

1. présent
2. futur simple
3. passé composé
4. imparfait

4. Herhaling mettre

vul de juiste vorm van het werkwoord METTRE in

(p.6 in je boekje, je mag het schema erbij houden)

1. Avant, nous (imparfait) _____________ toujours une heure pour arriver au collège.

2. Tu (passé compose) _____________ tes lunettes où?

3. Qu’est-ce que vous (future simple) ________________ pour le concert?

5. Zelf aan het werk

Wat al af moet zijn: opdrachten p.7 t/m 10

Wat je nog kunt maken: opdrachten p.11 t/m 12

Het boekje moet af zijn om te kunnen herkansen.