Taalmix 11

ch, sch en schr
In deze les ga je woorden
met ch, sch en schr leren
1 / 44
next
Slide 1: Slide
NederlandsBasisschoolGroep 7,8

This lesson contains 44 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 20 min

Items in this lesson

ch, sch en schr
In deze les ga je woorden
met ch, sch en schr leren

Slide 1 - Slide

En, zoals je hier ziet, kan het ook in Nederland sneeuwen

Slide 2 - Slide

Woorden met sch
Woorden met ch
De ch klinkt als g.
lach
pech
Je hoort sg, maar je schrijft sch
Hoor je na de s een g? Schrijf dan sch.

Slide 3 - Slide

Woorden met een schr
Soms komt na de sch een r  - je schrijft dan schr

De ch hoor je hier niet altijd goed.
Je hoort sr of sgr - maar je schrijft schr

Slide 4 - Slide


Kies het goede woord
Ik ................ een brief.
A
schijf
B
schrijf

Slide 5 - Quiz


Kies het goede woord
Een onderzetter is een ronde ................ .
A
schijf
B
schrijf

Slide 6 - Quiz


Kies het goede woord
Ik ................ de bloemen in de vaas.
A
schik
B
schrik

Slide 7 - Quiz


Kies het goede woord
Ik ................ van de knal.
A
schik
B
schrik

Slide 8 - Quiz


Kies het goede woord
Met een ................ stopt de trein.
A
schok
B
schrok

Slide 9 - Quiz


Kies het goede woord
De poes ................ van de hond.
A
schok
B
schrok

Slide 10 - Quiz


Kies het goede woord
De kleding ligt ................ in de kast.
A
scheef
B
schreef

Slide 11 - Quiz


Kies het goede woord
Mijn oma ................ mij een brief.
A
scheef
B
schreef

Slide 12 - Quiz


Kies het goede woord
Mijn wangen zijn ................ .
A
schaal
B
schraal

Slide 13 - Quiz


Kies het goede woord
De appels liggen op de ................ .
A
schaal
B
schraal

Slide 14 - Quiz


Schrijf de hele zin over en maak het woord af met sch of schr
een emmer en een ....ep

Slide 15 - Open question


Schrijf de hele zin over en maak het woord af met sch of schr
zoek de ....at

Slide 16 - Open question


Schrijf de hele zin over en maak het woord af met sch of schr
ik schrijf in een ....ift

Slide 17 - Open question


Schrijf de hele zin over en maak het woord af met sch of schr
ik ....ik van de knal

Slide 18 - Open question


Schrijf de hele zin over en maak het woord af met sch of schr
in mijn broek zit een ....eur

Slide 19 - Open question


Schrijf de hele zin over en maak het woord af met sch of schr
ik ....ijf met een vulpen

Slide 20 - Open question

Hoor je gt na de korte klanken a, e, i, o, u ?
Dan schrijf je cht.
Voorbeeld: zacht, recht, nicht bocht, zucht

Hoor je gt na de lange klanken aa, ee, oo, eu, ui ?
Dan schrijf je gt.
Voorbeeld: slaagt, veegt, oogt

Gebruik deze regel bij de volgende opgaven.

Slide 21 - Slide


Schrijf het woord over en vul in gt of cht
bo...

Slide 22 - Open question


Schrijf het woord over en vul in gt of cht
zaa...

Slide 23 - Open question


Schrijf het woord over en vul in gt of cht
re...

Slide 24 - Open question


Schrijf het woord over en vul in gt of cht
di...

Slide 25 - Open question


Schrijf het woord over en vul in gt of cht
lee...

Slide 26 - Open question


Schrijf het woord over en vul in gt of cht
vle...

Slide 27 - Open question


Schrijf het woord over en vul in gt of cht
lu...

Slide 28 - Open question


Schrijf het woord over en vul in gt of cht
za...

Slide 29 - Open question


Schrijf het woord over en vul in gt of cht
plaa...

Slide 30 - Open question


Schrijf het woord over en vul in gt of cht
gra...

Slide 31 - Open question


Schrijf het woord over en vul in gt of cht
vru...

Slide 32 - Open question


Schrijf het woord over en vul in gt of cht
wee...

Slide 33 - Open question

De meester
om onze grappen.
Welke
vind jij het lekkerst?
Piet wast
elke ochtend.
Fien kan 
op het bord kijken zonder bril.
Dat vervelende
pakt alles af.
In de zomer blijft het 's avonds lang
Jullie kunnen
samen opruimen.
zich
vrucht
slecht
toch
lacht
joch
licht

Slide 34 - Drag question

Soms schrijf je e, maar hoor je u of o
Je schrijft wortel, maar je hoort wortol.
Je schrijft stiekem, maar je hoort stiekum

Slide 35 - Slide


Schrijf het woord dat je op het plaatje ziet.

Opa plakt een 

Slide 36 - Open question


Schrijf het woord dat je op het plaatje ziet.

Het konijn eet een

Slide 37 - Open question


Schrijf het woord dat je op het plaatje ziet.

De ......................... is krom

Slide 38 - Open question


Schrijf het woord dat je op het plaatje ziet.

Donder en 

Slide 39 - Open question


Schrijf het woord dat je op het plaatje ziet.

De ....................... brult.

Slide 40 - Open question


Schrijf het woord dat je op het plaatje ziet.

De ....................... denkt na.

Slide 41 - Open question


Schrijf het woord dat je op het plaatje ziet.

Een ...................... balkt.

Slide 42 - Open question


Wat vond je van de les?
A
B
C
D

Slide 43 - Quiz


Dat was het weer voor deze week.
Hieronder kun je schrijven als je een boodschap achter wilt laten. 
Als je een keer met Zoom of Google Meet de les wilt bespreken kun je me dat hier ook laten weten. Dan boeken we een tijd.

Slide 44 - Open question