What is LessonUp
Search
Channels
Log in
Register
‹
Return to search
4.1 Het belang van micro-organismen
1 / 88
next
Slide 1:
Slide
Biologie
Secundair onderwijs
This lesson contains
88 slides
, with
interactive quizzes
and
text slides
.
Lesson duration is:
50 min
Start lesson
Save
Share
Print lesson
Items in this lesson
Slide 1 - Slide
Slide 2 - Slide
Slide 3 - Slide
bacillen
kokken
spirillen
Slide 4 - Drag question
Slide 5 - Slide
Tot welk domein behoren blauwwieren?
A
Eukaryota
B
Bacteria
C
Archaea
D
Protozoa
Slide 6 - Quiz
Wat is een kenmerk van blauwwieren?
A
Ze hebben een kernmembraan.
B
Ze behoren tot de Eukaryota.
C
Ze zijn blauwgroen van kleur.
D
Ze leven alleen in zout water.
Slide 7 - Quiz
Waarom behoren Protozoa tot de Eukaryota?
A
Ze leven in zoet water.
B
Ze kunnen fotosynthese uitvoeren.
C
Ze veroorzaken ziektes.
D
Ze hebben een kernmembraan.
Slide 8 - Quiz
Slide 9 - Slide
Slide 10 - Slide
Tot welke groep behoort het pantoffeldiertje?
Slide 11 - Open question
Tot welk domein behoort het pantoffeldiertje?
Slide 12 - Open question
Waar leeft het pantoffeldiertje voornamelijk?
A
In zout water.
B
In zoet water bv. sloot.
C
In de bodem van woestijnen.
D
In de lucht.
Slide 13 - Quiz
Slide 14 - Slide
Slide 15 - Slide
Hoe beweegt het pantoffeldiertje zich voort?
A
Het pantoffeldiertje beweegt zich verder met trilharen.
B
Het pantoffeldiertje beweegt zich verder met een zweepstaart.
C
Het pantoffeldiertje beweegt zich verder met schijnvoetjes.
D
Het pantoffeldiertje beweegt niet.
Slide 16 - Quiz
Via welk onderdeel neemt het pantoffeldiertje voedsel op?
Slide 17 - Open question
Hoe verwijdert het pantoffeldiertje afvalstoffen?
Slide 18 - Open question
Waarom heeft het pantoffeldiertje een kloppende vacuole nodig?
A
Om energie op te slaan.
B
Om zich voort te planten.
C
Om te voorkomen dat het ontploft door overtollig water.
D
Om bacteriën te doden.
Slide 19 - Quiz
Slide 20 - Slide
het erfelijk materiaal
de flagel
het celmembraan
het kapsel
Slide 21 - Drag question
Hoe heet het organel waarmee bacteriën zich kunnen voortbewegen
A
de slijmlaag
B
de flagel
C
het erfelijk materiaal
D
het cytoplasma
Slide 22 - Quiz
Wat hebben bacteriën niet?
A
een kernmembraan
B
een celmembraan
C
een celwand
D
het cytoplasma
Slide 23 - Quiz
Slide 24 - Slide
Slide 25 - Slide
Slide 26 - Slide
Slide 27 - Slide
Wat gebeurt er eerst tijdens de voortplanting van een bacterie?
A
De cel splitst in tweeën.
B
De bacterie stopt met groeien.
C
De bacterie maakt nieuwe sporen aan.
D
Het erfelijk materiaal wordt gekopieerd.
Slide 28 - Quiz
Hoe planten bacteriën zich voort?
A
door celdeling
B
door knopvorming
C
door paring
D
door sporevorming
Slide 29 - Quiz
Hoe noemt men de tijd die nodig is om het aantal bacteriën te verdubbelen?
Slide 30 - Open question
Slide 31 - Slide
de lag-fase
de stationaire fase
de logfase
de afstervingsfase
Slide 32 - Drag question
De grafiek toont de snelheid van de groei van een bacteriecultuur bij verschillende temperaturen. Bij welke temperatuur is de lagfase het kortst?
A
5°C
B
10°C
C
15°C
Slide 33 - Quiz
Hoe noemt men de periode, waarin het aantal levende cellen per ml constant blijft?
Slide 34 - Open question
Hoe heet de periode, waarin het aantal levende cellen per ml afneemt?
Slide 35 - Open question
Slide 36 - Slide
Slide 37 - Slide
Slide 38 - Slide
Slide 39 - Slide
Waarom vormen sommige bacteriën endosporen?
A
Om sneller te kunnen delen.
B
Om te overleven bij voedselgebrek of ongunstige omstandigheden.
C
Om andere bacteriën aan te vallen.
D
Om voedingsstoffen op te slaan.
Slide 40 - Quiz
Hoe noemt men de buitenkant van een endospore?
Slide 41 - Open question
Wat gebeurt er in een bacterie tijdens het vormen van een endospore?
A
De bacterie wordt groter.
B
De bacterie neemt extra water op.
C
De bacterie stopt met functioneren.
D
Het DNA en noodzakelijke stoffen worden beschermd door een sporemantel.
Slide 42 - Quiz
Welke van de volgende omstandigheden kan een endospore overleven?
A
hoge temperaturen, droogte en straling
B
alleen hoge temperaturen
C
alleen droogte
D
alleen straling
Slide 43 - Quiz
Slide 44 - Slide
Bij welke temperatuur sterven ook de endosporen?
Slide 45 - Open question
Slide 46 - Slide
Noem een gevaarlijke ziekteverwekker die endosporen vormt.
Slide 47 - Open question
DNA
de
sporemantel
de sporen
de endospore
de miltvuurbacteriën
spore DNA
Slide 48 - Drag question
Slide 49 - Slide
Slide 50 - Slide
Waarom zou conjugatie een voordeel kunnen zijn voor pantoffeldiertjes in moeilijke omstandigheden?
Slide 51 - Open question
Pantoffeldiertjes planten zich alleen voort door conjugatie.
A
juist
B
fout
Slide 52 - Quiz
Slide 53 - Slide
Tot welk rijk behoren gistcellen?
Slide 54 - Open question
1
2
3
4
Kerndeling vindt plaats.
Nieuwe kern verhuist naar de knop.
De knop groeit aan de cel.
De knop snoert zich af en vormt een nieuwe gistcel.
Slide 55 - Drag question
Waarom vindt knopvorming alleen plaats onder ideale omstandigheden met voldoende suiker?
Slide 56 - Open question
Slide 57 - Slide
Slide 58 - Slide
Slide 59 - Slide
Slide 60 - Slide
Slide 61 - Slide
Welke ontstekingen zijn het gevolg van een infectie?
A
keelontsteking door een verkoudheidsvirus
B
achillespeesontsteking door overbelasting
C
longontsteking door een bacterie
D
spierontsteking door intensieve training
Slide 62 - Quiz
Slide 63 - Slide
Slide 64 - Slide
Slide 65 - Slide
Slide 66 - Slide
Welke van de volgende is geen fysieke barrière?
A
de huid
B
de slijmvliezen
C
het maagzuur
D
de hoornlaag
Slide 67 - Quiz
de huid
speeksel en traanvocht
trilhaartjes
maagzuur
Bevat enzymen die bacteriën afbreken.
Verplaatsen slijm met ziekteverwekkers naar de maag.
Ondoordringbare laag tegen ziekteverwekkers.
Doodt bacteriën uit voedsel.
Slide 68 - Drag question
voeding
ogen
geslachtsorganen
ademhaling
injectiespuiten
huidwonden
urinewegen
bloedtransfusie of orgaandonatie
Slide 69 - Drag question
Slide 70 - Slide
Slide 71 - Slide
Slide 72 - Slide
Wat is een voedselinfectie?
A
Ziekte door gifstoffen in voedsel.
B
Besmetting via seksueel contact.
C
Besmet voedsel met ziekteverwekkers die de darmwand infecteren.
D
Overdracht van ziekte via een insectenbeet
Slide 73 - Quiz
Slide 74 - Slide
Wat is een kenmerk van aerosolen?
A
Ze vallen snel op de grond.
B
Ze blijven lang zweven en kunnen ingeademd worden.
C
Ze kunnen alleen oppervlakken besmetten.
D
Ze zijn zichtbaar met het blote oog.
Slide 75 - Quiz
Slide 76 - Slide
Slide 77 - Slide
Slide 78 - Slide
Slide 79 - Slide
chlamydia
HIV
malaria
tetanus
hondsdolheid
Virus dat het immuunsysteem aantast.
Verspreid door muggenbeten
Seksueel overdraagbare bacteriële infectie.
Overgedragen via een hondenbeet.
Besmetting via huidwonden door
Clostridium tetani
.
Slide 80 - Drag question
Slide 81 - Slide
Hoe kan de lengte van de incubatietijd invloed hebben op de verspreiding van een ziekte?
Slide 82 - Open question
Slide 83 - Slide
Waar of niet waar: Een pandemie is een ziekte die zich beperkt tot één land.
A
waar
B
niet waar
Slide 84 - Quiz
Slide 85 - Slide
Slide 86 - Slide
Slide 87 - Slide
Slide 88 - Slide
More lessons like this
Handhygiëne
September 2022
- Lesson with
23 slides
GW
Secundair onderwijs
Biotechniek les 1
January 2021
- Lesson with
32 slides
Techniek
Hoger onderwijs
Virussen en bacteriën
April 2022
- Lesson with
12 slides
Natuurwetenschappen
Secundair onderwijs
Thema2-BS 1 en 2
October 2022
- Lesson with
31 slides
Biologie
Secondary Education
infectiepreventie
September 2022
- Lesson with
13 slides
PV verzorging
Secundair onderwijs
Oefentoets Voortplanting
November 2023
- Lesson with
35 slides
Biologie
Secondary Education
Thema 7 B2 Afweer
April 2021
- Lesson with
44 slides
Biologie
Secundair onderwijs
Quiz T2 H2
August 2024
- Lesson with
42 slides
Biologie
Secundair onderwijs