5.5 Spelling

Hoofdstuk 5. Spelling
1 / 26
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

This lesson contains 26 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

Hoofdstuk 5. Spelling

Slide 1 - Slide

Wat gaan we vandaag doen?
9:50 - 10:00 Filmpje over vorige lessen 
10:00 - 10:20 Theorie
10:20 - 1O:35 Opdrachten maken
10:35 - 10:50 Zijn de doelen behaald?

Slide 2 - Slide

Slide 3 - Video

De doelen voor vandaag zijn:
  • Ik kan het tegenwoordig deelwoord spellen
  • Ik kan een (stoffelijk) bijvoeglijk naamwoord goed spellen
  • Ik kan de trappen van vergelijking juist gebruiken

Slide 4 - Slide

Tegenwoordig deelwoord
Fluitend loopt Jan naar huis
De dames gaan lachend zitten

Geeft aan dat een handeling bezig is (tegenwoordig) en nog niet voltooid is. Een voltooid deelwoord geeft aan dat een handeling al wel voltooid is. Bij een voltooid deelwoord krijg je ook een hulpwerkwoord

Vergelijk:
Hij heeft naar haar gefloten (voltooid deelwoord)
Fluitend loopt hij haar tegemoet (tegenwoordig deelwoord)

Slide 5 - Slide

(Discussiëren) wordt gesproken over nieuwe woorden.

Slide 6 - Open question

Door de vele woorden (dwalen) zoek je de juiste term.

Slide 7 - Open question

Bijvoeglijk naamwoord
Voegt een kenmerk toe aan het zelfstandig naamwoord. Meestal komt er een -e achter een bijvoeglijk naamwoord, soms wordt het woord ietsje aangepast voor de uitspraak:

De voeding - de gezonde voeding
Het licht - het felle licht

Bij stoffelijk bijvoeglijke naamwoorden (riet, goud, wol) voeg je meestal -en achter het woord. Let op: ook hier wordt het woord soms aangepast voor de uitspraak!

De rieten mand, de wollen (geen wolen) sjaal, de gouden ring

Slide 8 - Slide

(hoog) In de verte staat een (...) toren.

Slide 9 - Open question

(zilver) Trots zwaait Anna met haar (...) medaille.

Slide 10 - Open question

Bijvoeglijk naamwoord - werkwoorden
Als het bijvoeglijk naamwoord een werkwoord is, gebruik je meestal het voltooid deelwoord. Soms komt er een -e achter:

De (winnen) gewonnen medaille is van haar.
De (blesseren) geblesseerde teamgenoten konden niet meedoen.

Wordt het bijvoeglijk naamwoord  voorafgegaan door te, dan gebruik je het hele werkwoord:

Jouw haar is te kammen
De te winnen medaille neemt hij in ontvangst.



Slide 11 - Slide

(Verdenken) De (...) man

Slide 12 - Open question

(bereiden) Hun te (...) maaltijd zag er goed uit

Slide 13 - Open question

De trappen van vergelijking - de stellende trap
De stellende trap: gelijkwaardig.
Bij de stellende trap gebruik je als

Hij is net zo goed als ik (ben)
De man is net zo oud als mijn vader
De stoel is even rood als een tomaat

Slide 14 - Slide

De trappen van vergelijking - de vergrotende trap
De vergrotende trap: de ene zaak is anders dan de andere
Bij de vergrotende trap gebruik je dan

Hij is groter dan ik (ben)
De man is ouder dan mijn vader
De stoel is roder dan een tomaat

Slide 15 - Slide

De trappen van vergelijking - de overtreffende trap
De overtreffende trap: het ene overtreft al het andere

Hij is de grootste van ons
De man is de oudste van iedereen
Deze stoel is het roodst 

Slide 16 - Slide

stellende trap

vergrotende trap
overtreffende trap
hard
gezond
goed
beter
harder
hardst
best
gezonder
gezondst

Slide 17 - Drag question

Goed gedaan! Jullie gaan nu aan de slag met de extra spellingsopdrachten 2, 4, 5, 7 en 8 van hoofdstuk 5. Kies zelf of je dit samen wilt doen of alleen.
timer
15:00

Slide 18 - Slide

Checken of doelen zijn behaald
Uitleg:

Neem de zin over. Zet de woorden tussen haakjes in de juiste vorm. Kies voor als of dan:

Voorbeeld: Zo werd de (betrappen) dief gearresteerd en de camera (terugleggen). 

Zo werd de betrapte dief gearresteerd en de camera teruggelegd.

Slide 19 - Slide

Neem de zin over. Zet de woorden tussen haakjes in de juiste vorm. Kies voor als of dan:
Op het (vergroten) beeld was het duidelijker te zien als/dan op de (origineel) camerabeelden.

Slide 20 - Open question

Neem de zin over. Zet de woorden tussen haakjes in de juiste vorm. Kies voor als of dan:
De (charmant) man stal (fluiten) een digitale camera uit de etalage.

Slide 21 - Open question

Neem de zin over. Zet de woorden tussen haakjes in de juiste vorm. Kies voor als of dan:
(Glimlachen) leidde hij de (chagrijnig) verkoper af, terwijl hij de camera in zijn (jute) tas liet glijden.

Slide 22 - Open question

Neem de zin over. Zet de woorden tussen haakjes in de juiste vorm. Kies voor als of dan:
Zij arriveerde met (loeien) sirenes sneller als/dan de (schrikken) dief kon vluchten.

Slide 23 - Open question

De doelen voor vandaag zijn:
  • Ik kan het tegenwoordig deelwoord spellen
  • Ik kan een (stoffelijk) bijvoeglijk naamwoord goed spellen
  • Ik kan de trappen van vergelijking juist gebruiken

Slide 24 - Slide

Noteer in 1 tot 5 woorden
wat je vandaag hebt geleerd.
Je mag meerdere keren iets invullen

Slide 25 - Mind map

Noteer voor jezelf welk onderdeel je nog niet goed hebt begrepen, dus welk doel heb jij nog niet behaald?

Slide 26 - Open question