pallas 21A

• Grieks
• Middelbare school
• vwo
• Leerjaar 4

werkwoorden

praesens

imperfectum

aoristus

ἐτιμᾶτο (r.1)

ἀπεκρίνατο ( r.2)

ἀπέκτειναν (r.3)

ἐτελεύτησα (r.4)

ἀπέκτεινε (r.5)

ἀποκτείνει  (r.6)

ἀπέθανον  (r.7)

παρῆν (r.7)

indicativus

imperativus

infinitivus

participium

coniunctivus

ἐθεάσω (r.10)

κείμενοι  ( r.10)

ἔρρει  (r.12)

ἤκουσα (r.13)

βοώσης (r.13)

ἀποθνῄσκοντα  (r. 15)

ἐργάσηται (r. 19)

Welk gebruik va de coniunctivus is ἐργάσηται? (r.19)

1. adhortativus
2. finalis
3. futuralis
4. generalis

Waarmee congrueren de volgende ptc's? Citeer de Griekse tekstelementen.

ὢν (r. 1)

κλαίων  (r.2)

δειπνίσας (r. 5)

κείμενοι (r. 10)

βοώσης (r. 13)

ἀποθνῄσκοντα (r. 15)

μηχανησαμένη (r. 19)

naamwoorden

Welke naamval en functie heeft:
ἡγεμὼν (r.1)

1. nom - onderwerp
2. nom - naamw. deel
3. nom - praedicatieve bepaling
4. gen- bijvoeglijke bepaling

Welke naamval en functie heeft:
κακίστῳ δαίμονι (r.3-4)

1. dat - meewerkend voorwerp
2. dat - BwB na een vz
3. dat - aanv. bij een ww
4. dat - BwB zonder een vz

Welke naamval en functie heeft:
τις (r.6)

1. nom - onderwerp
2. nom - praedicatieve bepaling
3. acc- lijdend voorwerp
4. acc- bijwoordelijke bepaling

Welke naamval en functie heeft:
ἐμὲ (r.8)

1. nom - onderwerp
2. nom - praedicatieve bepaling
3. acc- lijdend voorwerp
4. acc- bijwoordelijke bepaling

Welke naamval en functie heeft:
πολλῶν ἀνδρῶν (r.9)

1. gen - bijvoeglijke bepaling
2. gen - BwB na een vz
3. gen - aanv. bij een ww
4. gen - BwB zonder een vz

Welke naamval en functie heeft:
Τῆς Κασσάνδρας (r.13)

1. gen - bijvoeglijke bepaling
2. gen - BwB na een vz
3. gen - aanv. bij een ww
4. gen - BwB zonder een vz

Welke naamval en functie heeft:
τὸ στόμα (r.16)

1. nom - onderwerp
2. nom - praedicatieve bepaling
3. acc- lijdend voorwerp
4. acc- bijwoordelijke bepaling

Welke naamval en functie heeft:
τοιαῦτα ἔργα (r.19)

1. nom - onderwerp
2. nom - praedicatieve bepaling
3. acc- lijdend voorwerp
4. acc- bijwoordelijke bepaling

verwijswoorden

Wat is het antecedent van ὅς (r. 1)

1. Ἀγαμέμνων
2. μεγάλως
3. ἡγεμὼν
4. die is ingesloten in de pv

Naar wie verwijst:
με (r.3)

1. Odysseus
2. Agamemnon
3. Aigisthos
4. Klytaimnestra

Naar wie verwijst:
τῇ κακίστῃ γυναικὶ τῇ ἐμῇ (r.5)

1. Odysseus
2. Agamemnon
3. Aigisthos
4. Klytaimnestra

Naar wie verwijst:
ἐγώ (r.7)

1. Odysseus
2. Agamemnon
3. Aigisthos
4. Klytaimnestra

Wat is het antecedent van ᾧ (r. 7)

1. αἰσχίστῳ τρόπῳ
2. ἐγώ
3. τις σωτὴρ
4. die is ingesloten in de pv

Naar wie verwijst:
μου (r.8)

1. Odysseus
2. Agamemnon
3. Aigisthos
4. Klytaimnestra

Naar wie verwijst:
σοί (r.9)

1. Odysseus
2. Agamemnon
3. Aigisthos
4. Klytaimnestra

Wat is het antecedent van ὃς (r. 9)

1. σοί
2. πολλῶν ἀνδρῶν
3. τὸν θάνατον
4. die is ingesloten in de pv

Naar wie verwijst:
ἡμεῖς (r.10)

1. Odysseus en zijn makkers
2. Agamemnon en zijn makkers
3. Odysseus en Agamemnon
4. Klytaimnestra en Agamemnon

Wat is het antecedent van ἣν (r. 14)

1. τοῦ Πριάμου
2. τῆς θυγατρὸς τοῦ Πριάμου
3. ἡ δεινὴ Κλυταιμνήστρα
4. die is ingesloten in de pv

Naar wie verwijst:
ἐκείνη (r.15)

1. Odysseus
2. Agamemnon
3. Kassandra
4. Klytaimnestra

bijwoorden

Noteer uit de volgende zinnen de bijwoorden (in het Grieks)

r. 5

r. 8

r. 13

r. 19

Vragen

1. r. 2-3: Welke 2 mogelijke doodsoorzaken noemt Agamemnon hier? Antwoord in het Nederlands en leg uit wat hij ermee bedoelt.
2. Leg uit waarom deze oorzaken voor Griekse helden voor de hand liggen.
3. ὥσπερ τις ἀποκτείνει βοῦν ἐπὶ φάτνῃ (r. 6): Leg uit wat hij hiermee bedoelt.

Vragen 2

1. r. 7: ᾧ οὔ τις σωτὴρ παρῆν: Wat was hiervan de oorzaak? Noteer als antwoord het Griekse tekstelement.
2. In r. 15 t/m 17 worden twee dingen genoemd die de Grieken blijkbaar bij hun doden doen. Welke waren dit? Citeer als antwoord het Griekse tekstelement.