Herhaling grammatica unit 3 - online les

Vandaag ga je online:
  1. de grammatica van unit 3 herhalen
  2. de oefentoets van grammatica maken
  3. tips lezen voor het leren


1 / 29
next
Slide 1: Slide
EngelsMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 1

This lesson contains 29 slides, with interactive quiz and text slides.

Items in this lesson

Vandaag ga je online:
  1. de grammatica van unit 3 herhalen
  2. de oefentoets van grammatica maken
  3. tips lezen voor het leren


Slide 1 - Slide

Grammatica onderwerpen:
- Meervoud (basis)
- This/that/these/those
- Altijd, vaak of nooit (present simple)
- Tag questions (kader)




Slide 2 - Slide

Meervoud (b)
Pen en papier!
Je krijgt foto's te zien van woorden in het meervoud. 
Schrijf het Engelse woord voor meervoud op. Maar, let op!

Verdeel de woorden in twee rijen. 
Rij 1: Woorden +S
Rij 2: Woorden +ES

Slide 3 - Slide

Slide 4 - Slide

Slide 5 - Slide

Slide 6 - Slide

Slide 7 - Slide

Slide 8 - Slide

Slide 9 - Slide

Slide 10 - Slide

Zien jouw rijtjes er zo uit?
  • Standaardregel meervoud:
    woord+S 
  • Rij 2, welke klanken hoor je voor de +ES als je de woorden uitspreekt?
  •  Als het woord op een sis-klank eindigt (-s, -ch, -sh, -x) zet je er +ES achter.
  • one bus – two buses

Slide 11 - Slide

This/that/these/those
Ezelsbruggetje:
- This en that: beide 4 letters
- These en those: beide 5 letters
Wanneer je het over meervoud hebt, dan gebruik je altijd de woorden met de meeste letters. Dus: These of those. 

Zorg dat je weet welke je gebruikt voor dichtbij of ver weg!

Slide 12 - Slide

Slide 13 - Slide

Heb jij zelf een ezelsbruggetje (of andere slimme manier) om te onthouden welke (this/that/these/those) je gebruikt voor ver of dichtbij?

Slide 14 - Open question

Present simple
Een paar voorbeeldzinnen van feiten en gewoontes. 

Let je alvast op hoe het werkwoord eruitziet? 
En welke woorden zijn dikgedrukt?

Slide 15 - Slide

Feit
Water boils at 100 degrees Celsius.

Water kookt bij 100 graden celsius. Dat is een feit, hiervoor gebruik je de present simple. 

Slide 16 - Slide

Gewoonte
He always walks to school in the morning.

Hij wandelt elke ochtend naar school. Dat is een gewoonte. Dan gebruik je de present simple. 

Slide 17 - Slide

Gewoonte
I never walk the dog alone.

Ik laat nooit de hond in mijn eentje uit. 
  Dat is een gewoonte. Dan gebruik je de present simple. 

Slide 18 - Slide

Feit
I hate vegetables.

Ik haat groentes. 

Dat is een feit.
Dan gebruik je de present simple. 

Slide 19 - Slide

Gewoonte
They often eat ice cream in summer.

Zij eten vaak ijsjes in de zomer.

Dat is een gewoonte en dan gebruik je de present simple.

Slide 20 - Slide

De voorbeeldzinnen:
  • Water boils at 100 degrees Celsius.
  • He always walks to school in the morning.
  • I never walk the dog alone.
  • I hate vegetables.
  • They often eat ice cream in summer.
Wat valt op?
  • Woorden als always (altijd), never (nooit) en often (vaak) worden gebruikt om een gewoonte te beschrijven. 
  • Welke voorbeeldzinnen hebben een werkwoord+s?

Slide 21 - Slide

Remember?
De S(he)H(e)IT-rule.

Bij SHE, HE of IT zet je +s achter het werkwoord in de present simple. 

Let op: soms krijg je niet meteen een I/You/He/We/etc. in de zin. 
Bijvoorbeeld: Water = It, dus:
Water boils at 100 degrees Celsius.

Slide 22 - Slide

Tag questions (K)
Wat zijn dat? Korte vragen aan het einde van een zin.
In het Nederlands zeg je vaak: 'toch?'

You are Dave, aren't you?
She is your sister, isn't she?

Slide 23 - Slide

Tag questions (K)
Het werkt als een soort batterij.
Als in het eerste deel 'not'/ n't staat, staat dat in deel 2 niet.


You are Dave, aren't you?

Slide 24 - Slide

Slide 25 - Slide

Tag questions (K)
Staat het woord not/n't al in het eerste deel van de zin?
Herhaal het ww uit het eerste deel van de zin en zet daar not bij + I/you/he/she/it/we/they/you

You are Dave, aren't you?
She is your sister, isn't she?
We have got a dog, haven't we?

Slide 26 - Slide

Tag questions (K)
Staat het woord not/n't al wel in het eerste deel van de zin?
Herhaal het ww uit het eerste deel van de zin+ I/you/he/she/it/we/they/you

You aren't a fast runner, are you?
She isn't your sister, is she?
We haven't got a dog, have we?

Slide 27 - Slide

1 Uitzondering (K)
I am your friend, aren't I?
I am a fast runner, aren't I?

Wanneer je 'am' in je eerste deel van de zin hebt staan, dan moet je in deel twee 'are' gebruiken. 

Slide 28 - Slide

En nu?
Maak de oefentoets (klik link). Deze gaat over de grammatica. De woordjes en expressions moet je zelf leren en oefenen. 

Nog meer tips voor het leren van de toets:
- Grammatica opdrachten (zie Magister.me/Magister)
- Oefenen met WRTS (Lijsten die starten met: Hoofdstuk 3.)
- Toets jezelf + versterk jezelf  + oefentoets in de online methode All right! (Unit 3)

Slide 29 - Slide