NT2 A0-A1 - De hoofdzin (woordvolgorde met twee werkwoorden)

Zinnen maken

Ik maak zinnen.
Ik zet woorden in de goede volgorde...
1 / 17
next
Slide 1: Slide
NT2MBOStudiejaar 1

This lesson contains 17 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Zinnen maken

Ik maak zinnen.
Ik zet woorden in de goede volgorde...

Slide 1 - Slide

Wat is de goede volgorde?
1
2
3
Nederlands
Kanjana
leert

Slide 2 - Drag question

Wat is de goede volgorde?
1
2
3
bij Kruidvat
Marwa
werkt

Slide 3 - Drag question

Welke woord moet waar?
1
2
3
de rest
Wie
werkwoord

Slide 4 - Drag question

Uitleg: zinnen maken - de hoofdzin (1)
Wat is de goede volgorde?
wie (onderwerp)   +   doet (werkwoord)   +   de rest  
 
Voorbeelden:
Jan     loopt     naar school
Sabah     bakt     lekkere koekjes 
Sallie     geeft     Nederlandse les

   Let op! Bij een vraag: inversie (draai om)    
Loopt   Jan   naar school?

Slide 5 - Slide

REST
= wat
= waar (plaats)
= hoe

Slide 6 - Slide

Opdracht: zinnen maken  
Maak zelf ook  3 zinnen
wie     +     werkwoord (ww)     +     rest   

Schrijf op:
1.
2.
3.
             

Slide 7 - Slide

Zinnen maken
Jullie gaan nu 
zelf zinnen maken. 

Succes ;-)

Slide 8 - Slide


Ik ..... (willen) naar het zwembad .... (gaan).

Slide 9 - Open question


De leerlingen / vrienden / maken

Slide 10 - Open question


luisteren / De docent / niet / kan.

Slide 11 - Open question


wil / zwemmen / Het jongetje.

Slide 12 - Open question


De vrouw ... (maak zelf een zin)

Slide 13 - Open question

Wat is goed?

A
Ga naar school ik.
B
Naar school ik ga.
C
Ik ga naar school.

Slide 14 - Quiz

Wat is goed?

A
Hij lief is.
B
Hij is lief.
C
Is lief hij

Slide 15 - Quiz

Wat is goed?

A
De vrouw brood kan bakken.
B
De vrouw kan brood bakken.
C
Brood bakken de vrouw kan.

Slide 16 - Quiz

Wat is goed?

A
Het meisje in de speelt speeltuin.
B
Het meisje de speeltuin in speelt.
C
Het meisje speelt in de speeltuin.

Slide 17 - Quiz