H1 woordenschat afronding vergelijking en uitleg voorzetselvoorwerp klas 2

Pak je leesboek en ga lekker lezen!

1 / 22
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 2

This lesson contains 22 slides, with text slides and 3 videos.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Pak je leesboek en ga lekker lezen!

Slide 1 - Slide

Woordenschat en grammatica H1
Vergelijkingen: opdrachten nakijken

Daarna H1 Grammatica zinsdelen:
uitleg voorzetselvoorwerp

Slide 2 - Slide

Doel
Na deze les weet je weer wat een vergelijking inhoudt en hoe je deze in een zin kan herkennen.
Na deze les weet je wat een voorzetselvoorwerp is en kun je een voorzetselvoorwerp herkennen in een zin.
Na deze les weet je het verschil tussen letterlijk en figuurlijk

Slide 3 - Slide

Vergelijking
In een vergelijking zet je twee dingen naast elkaar die op elkaar lijken, het object en het beeld.

Hij is zo gek als een deur
De vijand kwam als een dief in de nacht
Hij ging er als een haas vandoor
De winnaar was zo trots als een pauw

Slide 4 - Slide

Opdracht 2
al. 1: (Baal) balen als een stekker: meer dan genoeg hebben van; een hekel hebben aan.
al. 1: Buigen als een knipmes: zeer onderdanig doen.
al. 2: Zo oud als de weg naar Rome: heel erg oud.
al. 3: Zo eerlijk als goud: volkomen eerlijk.
al. 3: Zo doof als een kwartel: stokdoof.
al. 3: Oom Gerard is net een spraakwaterval: hij is voortdurend aan het woord.
al. 4: Een hoofd als een boei: een vuurrood hoofd.
al. 4: Als haringen in een ton: heel dicht op elkaar.
al. 5: Zo brutaal als de beul: zeer brutaal; heel onbehouwen; bot.
al. 6: Zo klaar als een klontje: volkomen duidelijk.

Slide 5 - Slide

Opdracht 2
Jan en alleman = alle aanwezigen / iedereen
Relatief = nogal / tamelijk
Recente = nieuwe
Norm = regel
Introduceren = voorstellen
Nooit ofte nimmer = helemaal nooit
Langdradige = langdurige en saaie
Kwelling = grote last
Onderhevig = gebonden
Standaard = norm / regel
Gangbaar = gewoon
Variaties = verschillen
Demonstreren = duidelijk maken/laten zien
Internationaal = op de hele wereld
Non-verbaal = zonder woorden / in gebaren
Lokale = plaatselijke

Slide 6 - Slide

Opdracht 3
Bijvoorbeeld

  1.     Om 10 kilometer in open water te zwemmen heb je een dijk van een conditie nodig.
  2.     Gisteren zag ik in de bioscoop een overdreven romantische film, echt een draak van een film.
  3.     Laatst werd onze puppy aangevallen door een kalf van een hond; hij had geen schijn van kans als ik hem niet had weggetrokken.
  4.     Aan het eind van onze straat staat een kast van een huis; het heeft maar liefst acht slaapkamers.
  5.     Onze trainer is nooit tevreden, ook niet als we ons uiterste best doen; hij is echt een kwal van een vent.
  6.     De basketbalspeler hoeft nauwelijks te springen als hij wil scoren; hij is een reus van een kerel.
  7.     Vanya staat altijd voor iedereen klaar; zij is echt een schat van een meid.
  8.     De baby van mijn tante is kerngezond, het is echt een wolk van een baby.

Slide 7 - Slide

Opdracht 4
a Bloeden als een rund: hevig bloeden.
b Kloppen als een zwerende vinger: helemaal juist zijn.
c Leven als God in Frankrijk: zorgeloos, gemakkelijk leven.
d Roken als een schoorsteen: heel veel roken.
e Stelen als de raven: alles wegnemen.
f Vechten als een leeuw: hevig vechten.
g Werken als een paard: heel hard werken.
h Zwijgen als het graf: volkomen zwijgen.

Slide 8 - Slide

Opdracht 5 (alleen vwo)
1. Verveelt: niet weet wat je moet doen.
2. Contact: verbinding.
3. E-mail: digitale brief.
4. Klikt: goed samengaat.
5. Overwegen: nadenken of je iets wel of niet wilt doen.
6. Online: door verbinding met een netwerk.
7. Websites: internetsites.
8. Hobby: liefhebberij.
9. Profielen: beschrijvingen van de eigenschappen.
10. Corresponderen: brieven (of e-mails) uitwisselen.
11. Ansichtkaarten: prentbriefkaarten.
12. Leerzaam: zo dat je ervan kunt leren.
13. Cultuur: beschaving; leefomgeving.
14. Herinneringen: aandenkens.
15. Iets onder de knie krijgen: leren; beheersen.

Slide 9 - Slide

Hoofdstuk 1
- Woordenschat: vergelijking
- Grammatica: voorzetselvoorwerp / pers. en bez. voornaamwoord
- Spelling: leestekens/gebiedende wijs
Hoofdstuk 2
- Woordenschat: metafoor en personificatie
- Grammatica: naamw. gezegde / koppelwerkwoord / hulpwerkwoord
- Spelling: leenwoorden / Engelse werkwoorden

Periode 1 toets 1
P1T1
Hoe verder de komende periode?

Slide 10 - Slide

Studiewijzer
Vooruitwerken?
Kijk in de werkwijzer
Periode 1

Slide 11 - Slide

Wat weet je al over zinsdelen?

Slide 12 - Slide

De volgorde redekundig ontleden:
1. pv: werkwoord dat van tijd kan veranderen,
2. zinsdeelstrepen
3. wg: alle werkwoorden van de zin, soms te of een vz
OF ng (hs 2): alle werkwoorden + naamwoordelijk deel
4. o: wie / wat + gezegde    
5. lv: wie / wat +wg + o
6. mv: aan wie / voor wie + wg + o + lv 
     vzv (voorzetselvoorwerp): 
8. bwb: begint vaak met vz; zegt iets over waarom, waar, wanneer, hoe

7
De docent Nederlands geeft vandaag een les over het voorzetselvoorwerp aan klas twee.

Slide 13 - Slide

Wat is ook al weer een voorzetsel?
Wachten op de trein.

Letterlijk of figuurlijk?

Slide 14 - Slide

Een voorzetselvoorwerp (vzv):
  • is een zinsdeel dat meestal begint met een vast voorzetsel (houden van, wachten op,
    omgaan met, 
    verliefd op, enzovoort).
  • heeft een figuurlijke betekenis.
    Ik wacht op mijn vader.




Vaste verbinding met het gezegde!

Slide 15 - Slide

Slide 16 - Video

Snap je het?

Slide 17 - Slide

Aan de slag!
Maak nu opdracht  1 en 2
Alleen en in stilte

Vragen? Steek je hand op en ik kom bij je langs.
Klaar? Ga verder met opdracht 3 en 4

Slide 18 - Slide

Volgende les:
Eerst lezen, neem dus je leesboek mee!
Daarna:
H1 grammatica zinsdelen
Opdrachten bespreken

Om over na te denken:
"geven aan", is dat een vast voorzetsel?
Of hoort dit bij het meewerkend voorwerp?
(volgende les het antwoord)

Slide 19 - Slide

Lesafsluiting
Wat heb je geleerd?
Je weet wat een voorzetselvoorwerp is.
Je weet hoe je een vzv in een zin kunt vinden.
Je kent het verschil tussen letterlijk en figuurlijk.

Troep opruimen!
Stoel aanschuiven!
Fijne lesdag en tot de volgende keer

Slide 20 - Slide

Slide 21 - Video

Slide 22 - Video