This lesson contains 30 slides, with interactive quizzes and text slides.
Items in this lesson
Nederlands
Taalfouten, betoog & woordenschat
24 februari 2025
Slide 1 - Slide
Veel gemaakte fouten
Slide 2 - Slide
Vul in: "... aanleiding van ... bestelling"
A
naar / u
B
na / uw
C
naar / uw
D
na / u
Slide 3 - Quiz
"Ik ... een vraag over een van ... diensten."
A
had / u
B
had / uw
C
heb / u
D
heb / uw
Slide 4 - Quiz
"Een ... docenten neemt ... werk niet serieus genoeg."
A
paar / hen
B
aantal / hun
C
aantal / hen
D
paar / hun
Slide 5 - Quiz
Verbeter deze zin: "Als je de server niet goed configureerd, word de website niet bereikbaar voor gebruikers"
Slide 6 - Open question
Verbeter deze zin: "De programmeur past een nieuw algoritme toe, maar de efficiencie van de code blijft laag, omdat hij geen rekening houd met de prestaties."
Slide 7 - Open question
Verbeter deze zin: "De database van het nieuwe systeem is groter als die van de oude versie, waardoor hun moeten wachten op een update."
Slide 8 - Open question
Corrigeer deze zin (interpunctie): "bij het programmeren is het belangrijk om foutmeldingen goed te lezen anders blijf je dezelfde fouten maken een simpele typo kan al een bug veroorzaken daarom moet je altijd je code controleren voordat je het upload naar de server"
Slide 9 - Open question
Betoog
Slide 10 - Slide
Wat is een betoog?
Slide 11 - Open question
https:
Slide 12 - Link
Wat vind jij? Is het terecht dat deze buurman de politie gebeld heeft?
Slide 13 - Open question
Op social media werd vooral gereageerd dat anonieme 'corona-bellers' de moderne NSB'ers zijn. Welke argumenten kun jij bedenken om dit te bevestigen of te ontkrachten?
Slide 14 - Mind map
De structuur van een betoog
- Inleiding (met als doel: de interesse van de lezer wekken)
-Middenstuk (Hier werk je alle argumenten uit. Houd aan: 1 argument per alinea)
- Slot (samenvatting/conclusie)
Slide 15 - Slide
Afhankelijk van de doelgroep/context, pas je je taalgebruik aan!
Slide 16 - Slide
Bedenk de titel pas op het einde.
Ten slotte lees je je betoog nog eens om te controleren of je argumenten op de juiste plek staan, je spelfouten hebt gemaakt en of je (juiste) signaalwoorden hebt gebruikt.
Slide 17 - Slide
Woordenschat
Slide 18 - Slide
Wat betekent 'wederom'?
A
Waarom
B
Omdat
C
Alweer
D
Wanneer
Slide 19 - Quiz
Wat betekent 'motiveren'?
A
Schreeuwen
B
Redenen geven
C
Een motie indienen
D
Doen
Slide 20 - Quiz
Wat betekent 'rationeel'?
A
Gedachten
B
Onverstandig
C
Gevoel
D
Verstandig
Slide 21 - Quiz
Wat betekent 'ambitie'?
A
Doel
B
Reptielachtig dier
C
Iets wat je behaald hebt
D
Hard werken
Slide 22 - Quiz
Wat betekent 'officieus'?
A
Officieel
B
Nauwkeurig
C
Niet officieel
D
Niet nauwkeurig
Slide 23 - Quiz
Wat betekent 'stimuleren'?
A
Aanmoedigen
B
Inspireren
C
Klappen
D
Naar beneden halen
Slide 24 - Quiz
Wat betekent 'differentiëren'?
A
Moeilijk maken
B
Weggaan
C
Onderscheiden
D
Aanpassen aan een groep
Slide 25 - Quiz
Wat betekent 'optimaliseren'?
A
Verbeteren
B
Nadenken
C
Gebruiken
D
Oogmeting
Slide 26 - Quiz
Wat betekent 'fungeren'?
A
Zacht maken
B
Plezier hebben
C
Dienst doen als
D
Verwijderen
Slide 27 - Quiz
Wat betekent 'ongeacht'?
A
Aanhef voor een brief
B
Niet nagedacht
C
Heel belangrijk
D
Of nu wel of niet
Slide 28 - Quiz
Wat betekent 'intentie'?
A
Bedoeling
B
Slapen in een tent
C
Oorzaak
D
Gevolg
Slide 29 - Quiz
Onthoud dat je nog altijd een uitgewerkt oefenexamen kan opsturen! Ik kijk dat dan na, alsof het een echt examen is. Ik geef je dan ook een (zogenaamd) cijfer.