wie wat wanneer?
1 / 19
Items in this lesson
Slide 1 - Slide
Slide 2 - Slide
Slide 3 - Slide
Slide 4 - Video
Slide 5 - Slide
Wie is dit?
A
Tom.
B
De pen.
Slide 6 - Quiz
Wat ga je eten?
A
Tineke.
B
De soep
Slide 7 - Quiz
Wie is blij vandaag?
A
Ik!
B
De tafel.
Slide 8 - Quiz
Wat ga je doen?
A
Voetballen.
B
9 uur.
Slide 9 - Quiz
_____ poetst de tafel?
A
Wie?
B
Wat?
Slide 10 - Quiz
_____ moet ik schrijven in mijn schrift?
A
Wie?
B
Wat?
Slide 11 - Quiz
Wanneer ga je naar huis?
A
Nederland.
B
Omdat ik moe ben.
C
8 uur.
Slide 12 - Quiz
Waar is het station?
A
Om 6 uur.
B
Hier, de eerste straat naar links.
C
Om hij ziek is.
Slide 13 - Quiz
Waar ga je naartoe?
A
Naar huis.
B
Omdat ik honger heb.
C
Om 10 uur.
Slide 14 - Quiz
___________ is het vakantie? Over veel weken!
A
Waar
B
Wanneer
C
Waarom
Slide 15 - Quiz
___________ is de school?
A
Waar
B
Wanneer
C
Waarom
Slide 16 - Quiz
_____ doe je?
A
Wie?
B
Wat?
