Les 14: Voegwoorden

Les 14: voegwoorden
1 / 20
next
Slide 1: Slide
NederlandsMBOStudiejaar 1

This lesson contains 20 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

Les 14: voegwoorden

Slide 1 - Slide

Dit gaan we doen

  • Terugblik vorige les
  • Uitleg voegwoorden / signaalwoorden
  • Uitleg zodat, nadat, voordat, doordat
  • Quiz voegwoorden
  • Tijd over? Opdracht voegwoorden 

Slide 2 - Slide

Terugblik vorige les

Ik open het raam, want het is hier veel te warm.
Ik open het raam, omdat het hier veel te warm is.

Hij kon niet komen, want hij had geen tijd.
Hij kon niet komen, omdat hij geen tijd had.

Slide 3 - Slide

Terugblik vorige les
Ze is er niet, want er brandt geen licht op haar kamer. (verklaring)
Doe niet zo langzaam, want je gaat nog te laat komen. (rechtvaardiging)
Hij zei me dat hij niet wilde komen omdat het regende. (reden)
- Waarom ben je te laat?
- Omdat ik de bus gemist heb. (reden)

Slide 4 - Slide

Uitleg voegwoorden/signaalwoorden


Voegwoorden: Je voegt (verbindt) 2 zinnen aan elkaar.

Signaalwoorden: Je weet dat er een verband is tussen 2 zinnen. Ze hebben met elkaar te maken.  

Slide 5 - Slide

voegwoorden
toen , voordat , nadat , zodat , doordat  

Slide 6 - Slide

Slide 7 - Link

tijd woorden 

toen  ....
nadat ....
voordat .....
toen 
 (vroeger of de tijd wanneer) 
op het moment 

na -dat 
eerst dit en dan DAT 
na = tijd woord 
voor-dat 
voor = eerder  


Slide 8 - Slide

voegwoorden 
in een bijzin komt het werkwoord achteraan.

We gingen naar huis, nadat de lessen klaar waren. 
                                             toen de lessen klaar waren. 
                                             voordat de docent klaar was.  

Slide 9 - Slide

voegwoord ZODAT 
bij ZODAT 
komt in een bijzin het werkwoord achteraan.
je kan niet met ZODAT vooraan in een zin . 

 
-gevolg ( wat kan er nu?) 
 

Slide 10 - Slide

Wij doen boodschappen. Wij gaan koken.
A
voordat
B
nadat
C
zodat
D
doordat

Slide 11 - Quiz

Ik sta vroeg op. Ik kom op tijd.
A
voordat
B
nadat
C
zodat
D
doordat

Slide 12 - Quiz

Hij koopt een brood. De winkel gaat dicht.
A
voordat
B
nadat
C
zodat
D
doordat

Slide 13 - Quiz

Zij wil film kijken. Zij heeft haar huiswerk gemaakt.
A
voordat
B
nadat
C
zodat
D
doordat

Slide 14 - Quiz

Zij heeft een goed cijfer. Ze heeft haar best gedaan.
A
voordat
B
nadat
C
zodat
D
doordat

Slide 15 - Quiz

Hij pakt zijn tas in. Hij gaat naar school.
A
voordat
B
nadat
C
zodat
D
doordat

Slide 16 - Quiz

Ik voel me goed. Ik ben bij de dokter geweest.
A
voordat
B
nadat
C
zodat
D
doordat

Slide 17 - Quiz

We gaan naar huis. Het wordt donker.
A
voordat
B
nadat
C
zodat
D
doordat

Slide 18 - Quiz

Ik ga naar binnen. Het gaat regenen.
A
voordat
B
nadat
C
zodat
D
doordat

Slide 19 - Quiz

Opdracht voegwoorden

Bedenk met z'n 2-en een miniverhaaltje.
Gebruik alle 'nieuwe' voegwoorden. 

toen , voordat , nadat , zodat , doordat  

Slide 20 - Slide