A1 les 16

• NT2
• MBO
• Voortgezet speciaal onderwijs
• Leerroute 5
• Studiejaar 2

les 16

Lesplan

1. check in

2. spreekoefening 

3. Uitleg gebiedende wijs + oefeningen

4. Lezen

5. Nieuwe woorden 

6. Spreekoefening Waarheid en Leugen

verleden tijd

Wat heb je deze week gedaan?

Ben je deze week ergens naartoe gegaan?

Heb je iets leuks meegemaakt?

Wat heb je deze week geleerd of geoefend?

"Dieren horen niet in een dierentuin, maar in het wild."

Wat is de gebiedende wijs?

• De gebiedende wijs gebruik je om een opdracht, bevel of advies te geven.
• Er is geen onderwerp in de zin.
• Het werkwoord staat vooraan in de zin.

Gebiedende wijs

Sta op!

Loop naar het bord!

Doe het raam dicht!

Doe het raam weer open!

Klap in je handen!

Ga weer zitten!

Wanneer?

• Een bevel
• Een instructie
• Een waarschuwing
• Een verzoek

Theorie

Gebiedende wijs:

– Je gebruikt de ik-vorm van het werkwoord.

– Je zegt geen 'wie' of 'wat'.

– Er staat meestal een uitroepteken ('!') achter de zin.

Gebiedende wijs

Sta op!

Loop naar het bord!

Doe het raam dicht!

Doe het raam weer open!

Klap in je handen!

Ga weer zitten!

geven

.... die meneer eens een hand!

1. geven
2. geef
3. gaf
4. geeft

Welke zin staat in de gebiedende wijs?

1. Je moet opletten hoor!
2. Let op!

Welke zin staat in de gebiedende wijs?

1. Je mag niet bewegen!
2. Je moet niet bewegen.
3. Beweeg je niet.

pakken

........ maar een snoepje.

1. pakken
2. pak
3. pakk
4. pakt

Welke zin is goed?

1. Wordt niet boos!
2. Wort niet boos!
3. Wor niet boos!
4. Word niet boos!

Welke zin staat in de gebiedende wijs?

1. Pak die kroket eens aan!
2. Die kikker is vies!
3. Jij gemenerik!
4. Goed idee!

Welke zin staat in de gebiedende wijs?

1. Maak het eten op smaak met zout en peper.
2. Je moet het eten even op smaak brengen.

Juf vraagt de kinderen om hun boek open te doen op bladzijde 17.

1. We gaan beginnen op blz. 17.
2. Ik begin met de les op blz. 17.
3. Ik wil graag dat jullie je boek pakken.
4. Doe je boek open op bladzijde 17.

wordwall.net

www.lowan.nl

De omgeving – Het gebied rond een stad, dorp of huis.

Het openbaar vervoer – Bus, trein of tram waar iedereen mee kan reizen.

Beschermen – Iets of iemand veilig houden.

Het klimaat – Het weer in een land of een gebied over een lange tijd.

Uitnodigen – Vragen of iemand naar een feest of activiteit wil komen.

De afspraak – Een moment dat je met iemand hebt gepland.

De mogelijkheid – Iets wat kan gebeuren of wat je kunt kiezen.

Vergeten – Niet meer weten waar iets is of wat je moest doen.

Oefening: Zet de zinnen in de verleden tijd

1. Ik sta vroeg op en drink koffie.
2. Wij fietsen naar school en hebben les.
3. Hij koopt een nieuwe jas en betaalt bij de kassa.
4. Jullie zien een mooie film en eten popcorn.
5. Zij maakt een taart en geeft die aan haar vriend.

Spreekoefening: Wat zou je doen als...?

Wat zou je doen als je €1.000 wint?

Wat zou je doen als het morgen heel hard sneeuwt?

Wat zou je doen als je een dag onzichtbaar bent?

Wat zou je doen als je in een ander land mocht wonen?

Wat zou je doen als je per ongeluk iemands telefoon laat vallen?

“3 Waarheden en 1 Leugen”

• Bedenk vier korte zinnen over jezelf, maar één is niet waar.
• De docent moet raden welke zin een leugen is door vragen te stellen.
• Daarna draait de rol om: de docent doet hetzelfde en de student stelt vragen!

“3 Waarheden en 1 Leugen”

Ik heb een keer gebungeejumpt.

Ik hou niet van mandarijnen.

Ik ben ooit op televisie geweest.

Ik woon in een jaren 30 huis.

Wat heb je geleerd?

- Wat vond je van de les?

- Wat wil je volgende week leren?