Herhaling kostensoorten en afschrijvingen 3.3

Economie
Kostensoorten en afschrijvingen
1 / 22
next
Slide 1: Slide
EconomieMBOStudiejaar 3

This lesson contains 22 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

Economie
Kostensoorten en afschrijvingen

Slide 1 - Slide

Leerdoelen
Het ophalen van de stof van vorig jaar
Kostensoorten kennen
Kostprijs
Toegerekende en niet toegerekende kosten
Afschrijvingen definitie kennen
Afschrijvingen kunnen berekenen

Slide 2 - Slide

Kostensoorten
Wat zijn kostensoorten?
Welke kostensoorten zijn er?

Slide 3 - Slide

Kostensoorten

Slide 4 - Mind map

Kostprijs
Wat is een kostprijs?

Slide 5 - Slide

Waaruit is de kostprijs van melk opgebouwd?

Slide 6 - Open question

Toegerekende en niet toegerekende kosten
Constante en variabele kosten

Slide 7 - Slide

Toegerekende kosten = Kosten die rechtstreeks zijn verbonden aan de productie

Niet toegerekende kosten = Kosten die niet rechtstreeks zijn verbonden aan de productie

Slide 8 - Slide

Wat zijn voorbeelden van toegerekende kosten?
A
Krachtvoer en grond
B
Krachtvoer en kunstmest
C
Kunstmest en grond
D
Kunstmest en gebouwen

Slide 9 - Quiz

Wat zijn voorbeelden van niet toegerekende kosten?
A
Mechanisatie, voerkosten en gebouwen
B
Mechanisatie, grond en aantal dieren
C
Mechanisatie, arbeid en gebouwen
D
Mechanisatie voerkosten en aantal dieren

Slide 10 - Quiz

Afschrijvingen
Herhaling

Slide 11 - Slide

Wat zijn afschrijvingen?
A
Waardeverminderingen van grond en gebouwen
B
Waardeverminderingen van kapitaalgoederen
C
Waardevermindering van machines
D
Waardevermindering van je bezittingen

Slide 12 - Quiz

Op welke manieren kun je afschrijvingskosten berekenen?
A
Met een vast bedrag en variabel percentage
B
Met een variabel bedrag en een variabel percentage
C
Met een vast bedrag en vast percentage
D
Met een variabel bedrag en een vast percentage

Slide 13 - Quiz

Afschrijvingskosten berekenen
1. Vast bedrag: jaarlijks zelfde bedrag.
(aanschafprijs - restwaarde) / gebruiksduur
 2. Vast percentage: jaarlijks wisselend bedrag, wordt elk jaar minder.
(boekwaarde / 100) x vastgesteld percentage

Slide 14 - Slide

Een ondernemer koopt een nieuwe trekker, de trekker kost €65.000, hij gaat er vanuit dat de trekker 12 jaar meegaat en dat de restwaarde van de trekker €15.000 is. Wat zijn de jaarlijkse afschrijfkosten?
A
€5000
B
€4167,66
C
€4200
D
€4166,67

Slide 15 - Quiz

Een ondernemer koopt twee een nieuwe melkrobots, de robots worden startklaar geïnstalleerd. De totale kosten voor de robots zijn €360.000. Elk jaar wordt er 20% van de boekwaarde afgeschreven. Wat is de restwaarde na 3 jaar?
A
€175.680
B
€288.000
C
€184.320
D
€72.000

Slide 16 - Quiz

Bereken de jaarlijkse afschrijving in de volgende situatie: Een ondernemer koopt een machine ter waarde van €75.000, de restwaarde wordt geschat op 23.000. Na 9 jaar ruilt de ondernemer de machine weer in. (Antwoord met berekening)

Slide 17 - Open question

Bereken de restwaarde na 4 jaar in de volgende situatie: Een ondernemer koopt een machine ter waarde van € 1.550.000, jaarlijks wordt er 15% van de boekwaarde afgeschreven. (Antwoord zonder berekening)

Slide 18 - Open question

Vragen?

Slide 19 - Slide

Zelf oefenen

Slide 20 - Slide

Bereken de jaarlijkse afschrijving.

1) Aanschafprijs: €1.000
    Restwaarde: €200
    Gebruiksduur: 7 jaar
2) Aanschafprijs: €27.500
     Restwaarde: €9.750
     Gebruiksduur: 4 jaar
3) Aanschafprijs: €143.250
     Restwaarde: €28.000
     Gebruiksduur: 17 jaar
4) Aanschafprijs: €3.250.750
     Restwaarde: €90.777
     Gebruiksduur: 35 jaar
Bereken de jaarlijkse afschrijving.

1) Aanschafprijs: €4.000
    Percentage: 20%
    Gebruiksduur: 4 jaar
2) Aanschafprijs: €15.000
    Percentage: 10%
    Gebruiksduur: 7 jaar
3) Aanschafprijs: €123.500
    Percentage: 25%
    Gebruiksduur: 11 jaar
4) Aanschafprijs: €1.000.000
    Percentage: 15%
    Gebruiksduur: 27 jaar

Slide 21 - Slide

Vragen?

Slide 22 - Slide